In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep op 2 oktober 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van verzoeker tegen een besluit van het CAK. Verzoeker had eerder een verzoek om schadevergoeding ingediend, dat door het CAK was afgewezen. De rechtbank had het beroep van verzoeker tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarbij werd gesteld dat er geen sprake was van onrechtmatige besluiten. Verzoeker stelde dat hij schade had geleden door de invoering van het Zorgverzekeringswet-systeem en dat hij ten onrechte buitenlandbijdragen had betaald over de jaren 2007 tot en met 2010.
De voorzieningenrechter heeft het oordeel van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat het CAK onrechtmatig heeft gehandeld. De voorzieningenrechter heeft de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in overweging genomen en vastgesteld dat er geen grond was voor het treffen van een voorlopige voorziening. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd en het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen. De voorzieningenrechter heeft ook aangegeven dat verzoeker zich tot de Belastingdienst moet wenden als hij het niet eens is met de door hen opgelegde aanslagen.
De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzieningenrechter en de griffier.