ECLI:NL:CRVB:2019:3221
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid van functies voor appellant in het kader van de Ziektewet na beëindiging van de uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellant, die als werkcoach werkzaam was, had zich op 4 november 2014 ziek gemeld met psychische klachten en ontving een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Het Uwv had appellant een ZW-uitkering toegekend, maar beëindigde deze per 5 december 2015, omdat appellant meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de vastgestelde beperkingen juist waren.
In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn beperkingen waren onderschat en dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar zijn psychische klachten. Hij verzocht om inschakeling van een onafhankelijke deskundige. Het Uwv verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de argumenten van appellant geen aanleiding gaven om anders te oordelen dan de rechtbank had gedaan. De Raad concludeerde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd hadden waarom er geen reden was voor meer beperkingen dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 augustus 2016 was opgenomen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.