ECLI:NL:CRVB:2019:3216

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 oktober 2019
Publicatiedatum
10 oktober 2019
Zaaknummer
17/5363 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van functies voor appellante in het kader van de Ziektewet na ziekmelding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante, die zich op 5 december 2014 ziek meldde met pols- en rugklachten, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar ziekengeld per 5 januari 2016 stopzette. De rechtbank had het beroep van appellante gegrond verklaard en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar beperkingen voor hand- en polsgebruik zijn onderschat. Het Uwv heeft in een nieuw besluit, na aanvullend onderzoek, het bezwaar van appellante opnieuw ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank gevolgd en geoordeeld dat het onderzoek door het Uwv naar de hand- en polsklachten zorgvuldig is geweest. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn voor appellante. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.5363 ZW, 17/6756 ZW

Datum uitspraak: 2 oktober 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
16 juni 2017, 16/2323 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.J.P.M. van de Westerlo, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2019. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door C. den Hartog.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als laborante voor 39,77 uur per week. Op 5 december 2014 heeft zij zich ziek gemeld met pols- en rugklachten. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellante op 19 november 2015 gezien. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 november 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens vier functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 69,22% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 1 december 2015 vastgesteld dat appellante met ingang van 5 januari 2015 (lees 5 januari 2016) geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 1 juli 2016 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit 1 ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, bestreden besluit 1 vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van haar uitspraak. Hierbij heeft de rechtbank overwogen geen aanleiding te zien voor het oordeel dat het Uwv de belastbaarheid van appellante aan de handen en polsen onjuist heeft ingeschat. De door het Uwv aangenomen psychische belastbaarheid is volgens de rechtbank ondeugdelijk gemotiveerd. Ook de toelichting op de aangenomen urenomvang van de belastbaarheid ontbreekt. De rechtbank heeft bestreden besluit 1 vernietigd en het Uwv veroordeeld in vergoeding van de proceskosten en het Uwv opgedragen het door appellante betaalde griffiegeld te vergoeden. De rechtbank heeft daarnaast geoordeeld dat, voor zover van de juistheid van de FML zou mogen worden uitgegaan, afdoende is toegelicht dat de belasting van de geselecteerde functies binnen de aangenomen belastbaarheid valt.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de beperkingen voor het hand- en polsgebruik van appellante zijn onderschat. Appellante heeft hierbij medische gegevens ingebracht.
3.2.
Het Uwv heeft het bezwaar van appellante bij besluit van 7 augustus 2017 opnieuw ongegrond verklaard (bestreden besluit 2). Hieraan is een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 augustus 2017 ten grondslag gelegd, waarbij een aanvullende onderbouwing voor de FML is gegeven voor de psychische belastbaarheid en de urenomvang. Daarnaast heeft het Uwv bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht wordt bestreden besluit 2 betrokken bij de onderhavige procedure.
4.2.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.3.
De rechtbank wordt gevolgd in het oordeel dat het onderzoek door het Uwv naar de hand- en polsklachten zorgvuldig is geweest en er geen aanknopingspunten aanwezig zijn om het ingenomen standpunt hierover voor onjuist te houden. De desbetreffende overwegingen van de rechtbank zijn juist en worden in deze uitspraak overgenomen. De door appellante ingebrachte verklaringen van haar behandelend chirurgen en haar medisch adviseur werpen hier geen ander licht op.
4.4.
Met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 augustus 2017 is eveneens sprake van een zorgvuldig onderzoek naar de psychische klachten en de urenomvang van appellante. De motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor de functionele mogelijkheden ten aanzien van de psychische belastbaarheid en de urenomvang is overtuigend. De ingebrachte verklaring van de psychiater, die geen afwijkingen heeft kunnen vaststellen, sluit hierbij aan. Er wordt geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van het door het Uwv ingenomen standpunt.
4.5.
Behalve dat van de juistheid van de FML wordt uitgegaan, wordt de rechtbank ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
5. De overwegingen in 4.3 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Het beroep tegen bestreden besluit 2 zal ongegrond worden verklaard.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter, in tegenwoordigheid van
M.A.E. Lageweg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2019.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) M.A.E. Lageweg

VC