ECLI:NL:CRVB:2019:3194

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 oktober 2019
Publicatiedatum
8 oktober 2019
Zaaknummer
18-4972 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvraag voor bijzondere bijstand voor kleding en schoenen

Op 8 oktober 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen het dagelijks bestuur van Werkplein Drentsche Aa. Appellante had een aanvraag ingediend voor meer bijzondere bijstand voor de kosten van kleding en schoenen, maar deze aanvraag werd afgewezen. De Raad oordeelde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat de toegekende vergoeding van € 40,49 per maand voor kleding en € 555,- voor schoenen niet volstond. De Raad baseerde zich op eerdere uitspraken en het medisch advies dat appellante slechts drie paar schoenen per jaar nodig heeft, terwijl het dagelijks bestuur de kosten voor schoenen en bh's correct had afgetrokken van het normale kledingbudget. De rechtbank Noord-Nederland had eerder het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad concludeerde dat appellante niet in de bewijslast was geslaagd om aan te tonen dat de toegekende bedragen onvoldoende waren voor haar noodzakelijke kosten. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.4972 PW

Datum uitspraak: 8 oktober 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 1 augustus 2018, 18/376 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het dagelijks bestuur van Werkplein Drentsche Aa (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. dr. K.A. Faber, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. dr. Faber. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door J.W. Heidergott.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt een arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
1.2.
Op 14 februari 2017, 15 februari 2017 en 16 februari 2017 heeft appellante bijzondere bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) aangevraagd voor de extra kosten van kleding, schoenen, indexering van deze kosten en reis- en parkeerkosten voor gespecialiseerde zaken, waar zij deze kleding en schoenen kan kopen.
1.3.
Op 6 en 8 april 2017 en 16 mei 2017 heeft appellante bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een pedicure en de daarmee gepaard gaande reis- en parkeerkosten.
1.4.
Bij besluit van 19 juni 2017 heeft het dagelijks bestuur aan appellante bijzondere bijstand toegekend tot een bedrag van € 40,49 per maand voor de meerkosten van de aanschaf van kleding, bh’s en schoenen en voor reiskosten voor de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017. Daarbij heeft het dagelijks bestuur zich gebaseerd op het medisch advies van de MO-zaak van 24 mei 2017 dat voor appellante kleding globaal tweemaal zoveel kost en dat appellante is aangewezen op drie bh’s op jaarbasis à € 75,- per stuk en drie paar duurder dan normale schoenen/sandalen à € 225,- per paar. Verder gaat het dagelijks bestuur ervan uit dat appellant drie maal per jaar voor de aankoop van kleding en schoenen buiten haar woonplaats op stap moet. Voor de berekening van de bijzondere bijstand heeft het dagelijks bestuur de prijslijst van het NIBUD gevolgd. Omdat voor de schoenen en de bh’s de meerkosten apart zijn berekenend, heeft het dagelijks bestuur de kosten daarvoor uit het normale budget voor kleding gehaald. Het dagelijks bestuur heeft bijzondere bijstand toegekend onder aftrek van draagkracht
1.5.
Bij besluit van 27 juni 2017 heeft het dagelijks bestuur aan appellante bijzondere bijstand toegekend voor pedicurekosten voor de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017. Gedurende dit kalenderjaar worden maximaal twaalf behandelingen à € 26,50 vergoed.
1.6.
Bij besluit van 20 december 2017 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur de bezwaren tegen de vaststelling van de draagkracht kennelijk niet-ontvankelijk (lees: kennelijk ongegrond) en voor het overige ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Gelet op overweging 5.1 van de aangevallen uitspraak is het geschil beperkt tot de weigering om meer bijzondere bijstand te verstrekken voor de kosten van de aanschaf van kleding en schoenen. Voor zover appellante in hoger beroep andere besluitonderdelen heeft aangevochten, blijven die beroepsgronden buiten bespreking.
4.2.
Appellante heeft aangevoerd dat het dagelijks bestuur een te lage vergoeding voor kleding, schoenen en bh’s heeft toegekend. Volgens appellante volstaat de toegekende vergoeding op grond van de NIBUD-richtprijs niet. Deze beroepsgrond slaagt niet. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.3.
Zoals de Raad al eerder heeft overwogen in een zaak van appellante (uitspraak van 30 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2156), en in de uitspraak van 31 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ7744, kan een bestuursorgaan niet de bevoegdheid worden ontzegd om, ter bepaling van de omvang van de noodzakelijke kosten respectievelijk de vergoedingen in het kader van de bijzondere bijstandsverlening, forfaitaire bedragen of richtprijzen zodanig vast te stellen dat de betrokkene daarmee in staat moet worden geacht de goedkoopste adequate voorziening te treffen. Het voorgaande laat onverlet dat het de betrokkene vrijstaat aannemelijk te maken dat de vergoeding in zijn geval niet toereikend is voor de te maken noodzakelijke (extra) kosten.
4.4.
Appellante is niet in die bewijslast geslaagd. Zij heeft met de enkele verwijzing naar kledingwebsites met prijzen uit 2019 niet aannemelijk gemaakt dat de toegekende vergoeding voor de aanschaf van kleding niet volstaat. Anders dan appellante stelt, heeft het dagelijks bestuur terecht de kosten van schoenen en bh’s op het normale kledingbudget op jaarbasis in mindering gebracht, omdat voor deze kosten apart bijzondere bijstand wordt toegekend. Voor zover dit mogelijk in eerdere jaren ten onrechte niet is gebeurd, kon appellante daaraan niet de verwachting ontlenen dat het dagelijks bestuur deze aftrek opnieuw achterwege zou laten. Appellante kan evenmin worden gevolgd in haar betoog dat het dagelijks bestuur ten onrechte aan haar slechts bijzondere bijstand voor drie paar schoenen heeft toegekend, terwijl het NIBUD uitgaat van gemiddeld 4.8 paar schoenen per jaar. In de NIBUD-prijzengids wordt als uitgangspunt genomen dat damesschoenen € 40,- per paar kosten en dat 24 paar schoenen in vijf jaar nodig zijn. Het gemiddelde aantal schoenen per jaar bedraagt daarom 4.8 paar schoenen per jaar. Appellante is volgens het medisch advies van 24 mei 2017 echter aangewezen op drie paar schoenen per jaar, die aanzienlijk duurder zijn dan waarvan het NIBUD uitgaat. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat het toegekende bedrag aan bijzondere bijstand voor meerkosten van schoenen, dat €555,- bedraagt, ontoereikend is. Appellante heeft haar stelling dat zij aangewezen is op meer dan drie paar schoenen per jaar verder niet onderbouwd.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal dan ook worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van S.H.H. Slaats als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2019.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) S.H.H. Slaats