ECLI:NL:CRVB:2019:3159

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 september 2019
Publicatiedatum
3 oktober 2019
Zaaknummer
19/711 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht niet verzonden besluit door de Sociale verzekeringsbank leidt tot niet-ontvankelijkheid van beroep

Op 19 september 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant, die in hoger beroep ging tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had het beroep van appellant tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroepschrift te laat zou zijn ingediend. Appellant had een aanvraag voor een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) ingediend, maar deze was door de Svb afgewezen. De Svb had het bestreden besluit op 2 januari 2018 verzonden, maar dit was niet naar de gemachtigde van appellant gestuurd, zoals vermeld in een eerdere brief van 18 december 2017. Hierdoor was het besluit niet op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt, wat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) noodzakelijk is voor de aanvang van de beroepstermijn.

De Raad oordeelde dat de Svb ten onrechte het bestreden besluit niet naar de gemachtigde had gestuurd, waardoor de beroepstermijn niet was aangevangen. De enkele stelling van appellant dat hij het besluit pas op 8 maart 2018 had ontvangen, was onvoldoende om de tijdige ontvangst te betwijfelen. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en wees de zaak terug naar de rechtbank Amsterdam voor een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele afhandeling van besluiten door bestuursorganen en de gevolgen van een onjuiste bekendmaking voor de ontvankelijkheid van beroepsprocedures.

Uitspraak

19.711 AOW

Datum uitspraak: 19 september 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
18 december 2018, 18/3104 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2019. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.J.A. Erkens-Hanssen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 22 augustus 2017 heeft de Svb de aanvraag van appellant om een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) afgewezen. Bij brief van 17 november 2017 heeft de Svb de ontvangst van het bezwaarschrift op 17 oktober 2017 aan appellant bevestigd. Hierbij is tevens vermeld dat appellant voor 17 januari 2018 een beslissing op zijn bezwaarschrift krijgt. Ook is verzocht het formulier “Aanvraag hoorgesprek” vóór 19 december 2017 aan de Svb terug te sturen. Bij brief van
18 december 2017 heeft appellant het formulier “Aanvraag hoorgesprek” aan de Svb verstuurd. Op dit formulier heeft appellant de naam en het adres van zijn gemachtigde in Utrecht vermeld. Bijgevoegd heeft appellant de aan die gemachtigde gegeven volmacht om hem te vertegenwoordigen bij de Nederlandse pensioeninstanties en alles te doen wat nodig is voor zijn pensioen. Het formulier “Aanvraag hoorgesprek” en de volmacht is door de Svb uiterlijk op 28 december 2017 ontvangen.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 2 januari 2018 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 22 augustus 2017 ongegrond verklaard. Dit besluit is verzonden aan appellant in Marokko.
1.3.
De Svb heeft op 28 maart 2018 een brief van appellant ontvangen, gericht tegen het bestreden besluit. In deze brief die gedateerd is 11 maart 2018, heeft appellant onder meer te kennen gegeven dat hij het bestreden besluit pas op 8 maart 2018 heeft ontvangen. De Svb heeft de brief als beroepschrift doorgezonden naar de rechtbank.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Daartoe is overwogen dat de Svb de verzending van het bestreden besluit op 2 januari 2018 aannemelijk heeft gemaakt. De enkele stelling van appellant dat hij het besluit van
2 januari 2018 pas op 8 maart 2018 heeft ontvangen, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om de tijdige ontvangst van genoemd besluit op zijn adres te betwijfelen. Ook uit de door de in beroep overgelegde informatie van PostNL volgt zulke twijfel niet, omdat brieven vanuit Nederland naar Marokko blijkens die informatie 4-8 dagen onderweg zijn. Uitgaande van de verzending op 2 januari 2018 was de laatste dag van de beroepstermijn
13 februari 2018. Het beroepschrift van appellant is van na die datum. Niet is gebleken van een verschoonbare reden voor de termijnoverschrijding.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Ter zitting heeft de Svb bevestigd dat het bestreden besluit ten onrechte niet aan de in de brief van 18 december 2017 vermelde gemachtigde van appellant is gestuurd. Dit betekent dat het bestreden besluit, gelet op artikel 2:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), niet “op de voorgeschreven wijze” als bedoeld in artikel 6:8 van de Awb is bekendgemaakt. Met de verzending van het bestreden besluit op 2 januari 2018 is de beroepstermijn dan ook niet aangevangen. Dat beroep is ingesteld voordat het besluit van 2 januari 2018 op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, leidt ingevolge artikel 6:10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb, niet tot niet-ontvankelijkheid nu het bestreden besluit op 2 januari 2018 wel reeds tot stand was gekomen. Dit betekent dat niet kan worden gezegd dat het beroepschrift gedateerd 11 maart 2018 te laat bij de rechtbank is ingediend. De rechtbank heeft dit niet onderkend en het beroep van appellant wegens te late indiening ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De aangevallen uitspraak moet daarom worden vernietigd.
3.2.
In deze zaak wordt geen aanleiding gezien het geschil definitief te beslechten. In beroep en in hoger beroep is alleen gesproken over de ontvankelijkheid van het beroep van appellant. De rechtbank is aan een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit niet toegekomen. De zaak zal met toepassing van artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb worden teruggewezen naar de rechtbank.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst de zaak terug naar de rechtbank Amsterdam.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 september 2019.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) H. Achtot
lh