ECLI:NL:CRVB:2019:3150
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
Op 3 oktober 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die vanaf 1994 werkzaam was als productiemedewerkster, meldde zich op 13 maart 2009 arbeidsongeschikt. Na een herbeoordeling door het Uwv, waarbij haar arbeidsongeschiktheid op 100% werd vastgesteld, ontving zij een loongerelateerde WGA-uitkering. Echter, na een herbeoordeling in 2016 concludeerde het Uwv dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was en beëindigde haar WIA-uitkering per 10 mei 2016. Appellante ging in bezwaar, wat leidde tot een wijziging van de beëindigingsdatum naar 15 december 2016.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging. Appellante voerde aan dat onvoldoende rekening was gehouden met haar lichamelijke en psychische klachten, waaronder een angst- en paniekstoornis en lichte zwakzinnigheid. Ze stelde dat de geselecteerde functies niet passend waren en dat haar opleidingsniveau ten onrechte op niveau 2 was vastgesteld.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv de WIA-uitkering terecht had beëindigd. De Raad bevestigde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hadden verricht en dat de door appellante ingebrachte medische informatie geen aanleiding gaf om meer beperkingen aan te nemen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren en dat appellante voldeed aan het vereiste opleidingsniveau. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellante werd afgewezen.