ECLI:NL:CRVB:2019:3144
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Het Uwv had geweigerd appellante per 11 april 2016 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Na een eerdere beslissing op bezwaar had het Uwv appellante een WGA-vervolguitkering toegekend, maar appellante was het niet eens met de vastgestelde belastbaarheid en de beoordeling van haar medische klachten.
De rechtbank oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de argumenten van appellante onvoldoende onderbouwd waren. In hoger beroep heeft appellante opnieuw gesteld dat zij meer beperkingen heeft dan in de FML zijn opgenomen, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen nieuwe medische informatie is die aanleiding geeft voor een ander oordeel. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt de uitspraak.
De Centrale Raad van Beroep concludeert dat de beoordeling van de medische toestand van appellante op de datum in geding, 11 april 2016, correct is geweest en dat de belasting van de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies de mogelijkheden van appellante niet overschrijdt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak wordt in het openbaar uitgesproken.