ECLI:NL:CRVB:2019:3139

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 oktober 2019
Publicatiedatum
2 oktober 2019
Zaaknummer
17/5327 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medische beperkingen na auto-ongeval

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. Appellante had zich na een auto-ongeval op 8 oktober 2013 ziek gemeld en het Uwv weigerde haar een WIA-uitkering toe te kennen omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Na een herbeoordeling in 2016, waarin het Uwv concludeerde dat haar belastbaarheid ongewijzigd was, werd haar opnieuw geen recht op uitkering toegekend. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de vastgestelde beperkingen niet onterecht waren. Appellante voerde in hoger beroep aan dat haar belastbaarheid niet correct was vastgesteld en dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar ooghandicap. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat er geen nieuwe medische gegevens waren overgelegd die de eerdere conclusies van het Uwv konden weerleggen. De Raad concludeerde dat appellante geen recht had op een WIA-uitkering omdat er geen toegenomen medische beperkingen waren vastgesteld ten opzichte van de eerdere beoordeling.

Uitspraak

17.5327 WIA

Datum uitspraak: 2 oktober 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 juni 2017, 16/10162 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.J.M. Boot, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken, waaronder een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 december 2017, ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2019. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft zich op 8 oktober 2013 na een auto-ongeval ziek gemeld voor haar
werkzaamheden als productiemedewerkster. Per 6 oktober 2015 heeft het Uwv geweigerd aan haar een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Op 27 april 2016 heeft appellante zich per 1 maart 2016 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Na medisch onderzoek heeft het Uwv vastgesteld dat de belastbaarheid van appellante ongewijzigd is ten opzichte van de beoordeling in september 2015. Bij besluit van 22 juli 2016 is aan appellante meegedeeld dat zij per 1 maart 2016 geen recht heeft op een WIA-uitkering.
1.2.
Bij besluit van 31 oktober 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 22 juli 2016 ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 september 2016 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 28 oktober 2016 ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het
bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat de verzekeringsartsen van het Uwv niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. De rechtbank heeft niet aannemelijk geacht dat de verzekeringsartsen voorbij zijn gegaan aan een door appellante gestelde beperking in het gezichtsvermogen die niet met de gangbare optische hulpmiddelen zou zijn op te heffen, omdat niet is gebleken dat appellante bij een oogarts in behandeling is (geweest). Een verdergaande urenbeperking is terecht niet gesteld omdat niet wordt voldaan aan de daarvoor geldende eisen. Omdat er geen twijfel is aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid voor persoonlijk en sociaal functioneren heeft de rechtbank geen aanleiding gezien een psychiater als deskundige te benoemen. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat appellante medisch gezien in staat is te achten de functies te verrichten die het Uwv aan de beoordeling per einde wachttijd, 6 oktober 2015, ten grondslag heeft gelegd.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar belastbaarheid niet juist is vastgesteld. Het Uwv heeft onvoldoende rekening gehouden met haar ooghandicap. Ook had het Uwv contact moeten opnemen met de behandelend revalidatiearts, omdat deze te kennen heeft gegeven dat appellante slechts zeer laag belastbaar is. Dat niet is voldaan aan de eisen voor het aannemen van een urenbeperking is volgens appellante niet onderbouwd. Tot slot heeft de rechtbank ten onrechte geen deskundige ingeschakeld.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA in samenhang met artikel 55, derde lid, is – voor zover hier van belang – bepaald dat voor degene die aan het einde van de in artikel 54 van de Wet WIA bedoelde wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid, maar die geen recht had op toekenning van een WGA‑uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was, alsnog recht op uitkering ontstaat, indien hij binnen vijf jaar na het bereiken van de wachttijd wel gedeeltelijk arbeidsongeschikt wordt en deze arbeidsongeschiktheid voortvloeit uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid.
4.2.
In geschil is of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat voor appellante geen recht op uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan, omdat geen sprake is van toegenomen medische beperkingen.
4.3.
De hogerberoepsgronden van appellante zijn voornamelijk een herhaling van de gronden die appellante in eerste aanleg heeft aangevoerd. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze is verricht. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Daaraan wordt toegevoegd dat appellante in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens heeft overgelegd waaruit zou kunnen blijken dat het Uwv ten onrechte heeft vastgesteld dat er geen sprake is van toegenomen medische beperkingen ten opzichte van beperkingen in 2015. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in reactie op het hoger beroep van appellante in een rapport van 28 december 2017 op overtuigende wijze uiteengezet dat er geen medische grond is om appellante wegens visusklachten verminderd belastbaar te achten. Dit standpunt is gebaseerd op het feit dat er geen duidelijke oogafwijking bekend is en appellante ook activiteiten, zoals autorijden, verricht die niet mogelijk zijn bij een fors gestoorde visus. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft tevens toegelicht dat er, gelet op de voorwaarden van de Standaard Verminderde Arbeidsduur, geen medische reden is om een urenbeperking te stellen. Ook dit standpunt wordt onderschreven.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van M.A.E. Lageweg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2019.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) M.A.E. Lageweg

RB