ECLI:NL:CRVB:2019:3122
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en geschiktheid voor arbeid na psychische en fysieke klachten
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die op 14 november 2017 een eerdere beslissing van het Uwv over de WIA-uitkering van appellant had bevestigd. Appellant, die zich per 28 december 2010 ziek had gemeld met psychische klachten en later ook hartklachten, had in 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 25 december 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot een afwijzing van zijn uitkeringsaanvraag. Na een aantal medische beoordelingen en rapporten, waaronder een rapport van medisch adviseur Van der Eijk, heeft het Uwv in 2016 de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 42,44% en later op 44,83%.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven, maar het beroep van appellant gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij meer beperkingen heeft dan door de verzekeringsartsen van het Uwv zijn aangenomen en heeft verzocht om inschakeling van een onafhankelijk deskundige. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat in de aangepaste FML van 16 maart 2017 afdoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellant. De Raad heeft de geschiktheid voor de geselecteerde functies voldoende gemotiveerd geacht en het hoger beroep van appellant afgewezen. De Raad heeft ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen grond voor toewijzing was.
De uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van griffier E. Diele, en is openbaar uitgesproken op 25 september 2019.