ECLI:NL:CRVB:2019:3122

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 september 2019
Publicatiedatum
30 september 2019
Zaaknummer
17/8198 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en geschiktheid voor arbeid na psychische en fysieke klachten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die op 14 november 2017 een eerdere beslissing van het Uwv over de WIA-uitkering van appellant had bevestigd. Appellant, die zich per 28 december 2010 ziek had gemeld met psychische klachten en later ook hartklachten, had in 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 25 december 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot een afwijzing van zijn uitkeringsaanvraag. Na een aantal medische beoordelingen en rapporten, waaronder een rapport van medisch adviseur Van der Eijk, heeft het Uwv in 2016 de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 42,44% en later op 44,83%.

De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven, maar het beroep van appellant gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij meer beperkingen heeft dan door de verzekeringsartsen van het Uwv zijn aangenomen en heeft verzocht om inschakeling van een onafhankelijk deskundige. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat in de aangepaste FML van 16 maart 2017 afdoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellant. De Raad heeft de geschiktheid voor de geselecteerde functies voldoende gemotiveerd geacht en het hoger beroep van appellant afgewezen. De Raad heeft ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen grond voor toewijzing was.

De uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van griffier E. Diele, en is openbaar uitgesproken op 25 september 2019.

Uitspraak

17.8198 WIA

Datum uitspraak: 25 september 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 14 november 2017, 16/2110 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I. Winia hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2019. Appellant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. R. Spanjer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als slijper ijzergieterij voor 41,78 uur per
week. Hij heeft zich per 28 december 2010 ziek gemeld met psychische klachten. Daarnaast heeft appellant hartklachten. Bij besluit van 6 november 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 25 december 2012 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het tegen het besluit van 6 november 2012 gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 2 mei 2013 ongegrond verklaard. Dit besluit staat in rechte vast.
1.2.
Op 17 maart 2014 heeft appellant zich ziek gemeld met rug- en schouderklachten. Op dat
moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 15 januari 2016 aan appellant vanaf 14 maart 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 42,44%.
1.3.
Het door appellant tegen het besluit van 15 januari 2016 gemaakte bezwaar heeft het Uwv
bij besluit van 27 mei 2016 (bestreden besluit) gegrond verklaard, de mate van arbeidsongeschiktheid vanaf 14 maart 2016 op 44,83% vastgesteld en de resterende verdiencapaciteit op € 1.816,65, met de bepaling dat de WGA-uitkering tot en met 27 juni 2016 ongewijzigd blijft. Daarbij heeft het Uwv verwezen naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 mei 2016. Deze verzekeringsarts heeft in de beschikbare medische gegevens aanleiding gezien om in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 mei 2016 gewijzigde en deels verdergaande beperkingen aan te nemen. In een rapport van 26 mei 2016 heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, na gewijzigde functieselectie, de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 44,83% en de resterende verdiencapaciteit op € 1.816,65 per maand.
2.1.
In beroep heeft appellant een rapport van 18 januari 2017 ingediend van E.C. van der Eijk, verzekeringsarts en medisch adviseur bij Triage. Van der Eijk is na bestudering van de medische informatie tot de conclusie gekomen dat op de in geding zijnde datum, 14 maart 2016, bij appellant enkele beperkingen ten onrechte niet in de FML zijn opgenomen. Dit betreft een beperking ten aanzien van ‘frequent buigen tijdens het werk’, nachtelijke arbeid en zelfstandig handelen. Voor meer of verdergaande beperkingen heeft Van der Eijk in de medische stukken onvoldoende medisch objectieve gegevens aangetroffen.
2.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 1 februari 2017 geconcludeerd dat hij in het rapport van Van der Eijk geen aanleiding ziet om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen.
2.3.
Van der Eijk heeft in een brief van 21 februari 2017 nader toegelicht dat hij appellant, gelet op zijn cardiale problematiek, energetisch niet in staat acht tot frequent buigen tijdens werk. Verder heeft Van der Eijk verwezen naar de bevindingen van een neuropsychologisch onderzoek van 6 juni en 7 juli 2016. Van der Eijk heeft geconcludeerd dat rekening gehouden dient te worden met de gevolgen van de cognitieve problemen en de verstandelijke beperking voor arbeid. Hij acht appellant aangewezen op routinematige werkzaamheden.
2.4.
In een rapport van 16 maart 2017 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat appellant alsnog beperkt moet worden geacht ten aanzien van frequent buigen. Deze beperking is neergelegd in een FML van 16 maart 2017. Voor het overige heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gezien om verdergaande beperkingen aan te nemen. Hij heeft geconcludeerd dat ten aanzien van de cardiale en psychische belasting van appellant voldoende rekening is gehouden met een verminderde belastbaarheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht het ingebrachte neuropsychologisch onderzoek van
1 september 2016 onvoldoende betrouwbaar, gelet op de beperkte Nederlandse taalvaardigheid van appellant en het ontbreken van validiteitstesten. In een rapport van 30 maart 2017 heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vastgesteld dat de eerder geselecteerde functies op basis van de FML van 16 maart 2017 gehandhaafd kunnen worden.
2.5.
Van der Eijk heeft in een brief van 27 juni 2017 uiteengezet dat, ondanks het ontbreken van de validiteitstesten, uit het neuropsychologisch onderzoek voorzichtige conclusies kunnen worden getrokken over het functioneren van appellant.
2.6.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven. Omdat het Uwv tijdens de beroepsprocedure de motivering van de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft gewijzigd, heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit onder toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in stand gelaten. Verder zijn bepalingen gegeven over de proceskosten en het griffierecht.
3.1.
Het hoger beroep is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Appellant heeft, onder verwijzing naar het in beroep ingebrachte neuropsychologisch onderzoek en de zienswijze van medisch adviseur Van der Eijk, aangevoerd dat hij meer beperkingen heeft dan de verzekeringsartsen van het Uwv hebben aangenomen. Verder heeft appellant herhaald dat hij zich niet in staat acht de geselecteerde functies te verrichten. Ten slotte heeft appellant de Raad verzocht om inschakeling van een onafhankelijk deskundige.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat in de (in beroep) aangepaste FML van 16 maart 2017 afdoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellant. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het in beroep ingediende rapport van medisch adviseur Van der Eijk geen aanleiding geeft voor twijfel aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De conclusie van Van der Eijk, dat appellant wegens onder meer zijn OSAS, slaapproblematiek en nachtmerries niet in staat is om ’s nachts te werken en dat hij vanwege zijn psychiatrische problematiek niet in staat is tot zelfstandig handelen, is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep genoegzaam weerlegd in de rapporten van 1 februari 2017 en 16 maart 2017. Uit het door de verzekeringsarts opgetekende dagverhaal blijkt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet dat appellant, behoudens de moeite die appellant heeft om specifieke zorg te regelen, in algemene zin beperkt is in zijn zelfstandig handelen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voorts genoegzaam gemotiveerd waarom het in beroep ingebrachte neuropsychologisch onderzoek, onder meer door de beperkte Nederlandse taalvaardigheid van appellant en het ontbreken van validiteitstesten, onvoldoende betrouwbaar is om in de FML cognitieve beperkingen aan te nemen. Voor inschakeling van een onafhankelijk medisch deskundige bestaat dan ook geen grond.
4.2.
Uitgaande van de FML van 16 maart 2017 wordt het oordeel van de rechtbank onderschreven dat de geschiktheid voor appellant van de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bij rapport van 26 mei 2016 geselecteerde (en in het rapport van 30 maart 2017 gehandhaafde) functies afdoende is gemotiveerd. Meer in het algemeen kan gesteld worden dat de geselecteerde functies eenvoudig productiewerk inhouden, dat in zoverre vergelijkbaar is met het werk dat appellant, met het bij hem aanwezige verstandelijke en cognitieve vermogen, voor zijn uitval in december 2010 jarenlang heeft verricht.
4.3.
Gelet op wat is overwogen in 4.1 en 4.2 slaagt het hoger beroep niet en zal de aangevallen uitspraak worden bevestigd, voor zover aangevochten.
5. Bij deze uitkomst is er geen grond voor toewijzing van het verzoek om veroordeling van het Uwv tot vergoeding van schade.
6. Voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant is evenmin aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van E. Diele als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 september 2019.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) E. Diele

VC