ECLI:NL:CRVB:2019:3119

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 september 2019
Publicatiedatum
30 september 2019
Zaaknummer
17/8084 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van het college om bijstand op te schorten en in te trekken wegens niet tijdig verstrekken van bankgegevens

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellante ontving sinds 1 februari 2016 bijstand samen met haar toenmalige echtgenoot. Het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland heeft de bijstand opgeschort en later ingetrokken, omdat appellante niet tijdig de gevraagde bankafschriften heeft overgelegd. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het opschortingsbesluit, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet tijdig was ingediend.

In hoger beroep voerde appellante aan dat zij tijdig bezwaar had gemaakt, omdat haar echtgenoot een bezwaarschrift had ingediend dat ook namens haar zou moeten gelden. De Raad oordeelde echter dat het bezwaarschrift van de echtgenoot niet als zodanig kon worden aangemerkt, en dat de opschorting van de bijstand standhield. De Raad beoordeelde vervolgens of appellante verzuimd had om binnen de gestelde termijn de bankafschriften te verstrekken. Het was niet in geschil dat appellante dit verzuim niet had hersteld en dat de bankafschriften essentieel waren voor de vaststelling van haar recht op bijstand.

Appellante verwees naar haar persoonlijke omstandigheden, waaronder een problematische relatie en een depressie, maar de Raad oordeelde dat deze omstandigheden niet voldoende onderbouwd waren om haar geen verwijt te maken van het niet tijdig indienen van de bankafschriften. De Raad bevestigde dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken op basis van de Participatiewet, en dat de persoonlijke omstandigheden van appellante niet leidden tot de conclusie dat het college onredelijk had gehandeld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

17.8084 PW-PV, 17/8086 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 november 2017, 17/2272 en 17/2274 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats], (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland (college)
Datum uitspraak: 24 september 2019
Zitting heeft: mr. P.W. van Straalen, als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: J.B. Beerens
Appellante is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A. Blok.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Appellante ontving sinds 1 februari 2016 bijstand met haar toenmalige echtgenoot (M) naar de norm voor gehuwden.
Het college heeft de bijstand opgeschort en vervolgens ingetrokken omdat appellante – voor zover hier van belang - tot tweemaal toe de door het college gevraagde bankafschriften niet heeft overgelegd.
Het college heeft het bezwaarschrift van appellante van 16 december 2016, gericht tegen het opschortingsbesluit van 16 juni 2016, niet-ontvankelijk verklaard. Daaraan ligt ten grondslag dat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend.
Appellante voert in hoger beroep aan dat zij tijdig in bezwaar is gekomen. Dat is het geval omdat een door M op 6 juli 2016 ingediend bezwaarschrift mede door appellante moet worden geacht te zijn ingediend.
Deze grond slaagt niet. Dat is al het geval omdat de rechtbank terecht heeft overwogen dat uit het bezwaarschrift van M niet blijkt dat dit mede namens appellante is ingediend. De enkele omstandigheid dat appellante en M beiden belanghebbenden waren bij het besluit tot opschorting, omdat zij bijstand naar de norm voor gehuwden ontvingen, houdt – anders dan appellante stelt – niet in dat het bezwaar van M tevens moet worden geacht te zijn ingediend namens appellante. Dit betekent dat de opschorting standhoudt.
Wat de intrekking betreft staat vervolgens alleen ter beoordeling of appellante verzuimd heeft binnen de daartoe in het opschortingsbesluit gestelde termijn de gevraagde bankafschriften te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of appelante hiervan een verwijt kan worden gemaakt.
Niet in geschil is dat appellante niet tijdig het verzuim heeft hersteld. Zij heeft de gevraagde bankafschriften niet binnen de in het opschortingsbesluit genoemde termijn verstrekt. Niet in geschil is dat die bankafschriften van belang zijn voor de vaststelling van het recht op bijstand. Ook niet in geschil is dat appellante over de bankafschriften kon beschikken. Appellante heeft gewezen op haar persoonlijke omstandigheden. Zij had een problematische relatie met M en is door allerlei omstandigheden in een depressie geraakt. Deze omstandigheden leiden niet tot het oordeel dat appellante geen verwijt kon worden gemaakt van het niet tijdig inleveren van de bankafschriften. Dat is alleen al het geval omdat appellante dit niet met concrete en verifieerbare gegevens heeft onderbouwd.
Het college was gelet op het voorgaande bevoegd de bijstand op grond van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet in te trekken. De genoemde persoonlijke omstandigheden kunnen, alleen al omdat appellante die niet heeft onderbouwd, ook niet leiden tot het oordeel dat het college niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van die bevoegdheid.
Dit betekent dat de in hoger beroep aangevoerde gronden niet slagen.
De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat dan geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) J.B. Beerens (getekend) P.W. van Straalen