In deze zaak gaat het om de terugvordering van een IOAW-uitkering door het college van burgemeester en wethouders van Leusden. Appellante ontving sinds 12 november 2011 een uitkering op basis van de IOAW, maar ontving daarnaast ook een nabestaandenpensioen. Van december 2013 tot en met juli 2016 heeft het college abusievelijk het pensioeninkomen niet betrokken bij de berekening van de uitkering, waardoor appellante te veel IOAW-inkomen heeft ontvangen. Het college heeft op 19 december 2016 besloten om het te veel betaalde bedrag van € 12.402,64 terug te vorderen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat het college niet had mogen terugvorderen omdat er geen concreet signaal was dat de uitkering onjuist was. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college de terugvordering terecht heeft uitgevoerd, omdat er geen aanleiding was voor het toepassen van de zesmaandenjurisprudentie. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en veroordeelt het college in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.048,- bedragen. De uitspraak is gedaan op 24 september 2019.