In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een ouderdomspensioen aan appellant, geboren in 1951, die gehuwd is en een aanvraag heeft ingediend bij de Sociale verzekeringsbank (Svb) voor een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). De Svb heeft appellant een ouderdomspensioen toegekend naar de norm van een gehuwde, wat appellant betwistte. Hij stelde dat er sprake was van discriminatie, omdat gehuwden met een inwonend meerderjarig kind anders worden behandeld dan ongehuwden met een inwonend meerderjarig kind.
De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het beleid van de Svb over een meerpersoonshuishouden geen ongerechtvaardigd onderscheid maakt tussen gehuwden en ongehuwden. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat het beleid discriminerend is. De Raad oordeelde dat de Svb op basis van de AOW en haar beleid appellant terecht als gehuwd heeft aangemerkt en dat er geen grond is om de gehuwden gelijk te stellen aan ongehuwden in de context van de AOW.
De Raad benadrukte dat het onderscheid tussen gehuwden en ongehuwden geoorloofd is, gezien de sociale, persoonlijke en juridische gevolgen van een huwelijk. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.