ECLI:NL:CRVB:2019:3098
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging nabestaandenuitkering door de Sociale Verzekeringsbank wegens pensioengerechtigde leeftijd
In deze zaak heeft appellante, na het overlijden van haar echtgenoot, een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) ontvangen. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft op 15 maart 2017 besloten om deze uitkering te beëindigen, omdat appellante de pensioengerechtigde leeftijd van 65 jaar en negen maanden had bereikt. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de Svb heeft dit bezwaar op 21 juli 2017 ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante tegen dit besluit op 1 maart 2018 ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep is gegaan.
Tijdens de zitting op 15 augustus 2019 zijn partijen niet verschenen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat volgens artikel 16 van de ANW het recht op nabestaandenuitkering eindigt bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat appellante deze leeftijd op [datum] 2017 heeft bereikt, waardoor de beëindiging van de ANW-uitkering door de Svb gerechtvaardigd was.
De Raad heeft ook opgemerkt dat appellante een aanvraag voor een AOW-uitkering moet indienen om in aanmerking te komen voor ouderdomspensioen, en dat de Svb de ANW-uitkering niet hoeft door te laten lopen in afwachting van deze aanvraag. De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.