In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 september 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die een loongerelateerde WGA-uitkering ontving op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellant, die zich op 15 juli 2013 ziek meldde vanwege gewrichtsklachten, had aanvankelijk een arbeidsongeschiktheid van 100% vastgesteld gekregen. Echter, na een herbeoordeling door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in 2016, werd zijn arbeidsongeschiktheid per 4 maart 2016 vastgesteld op 59,96%. Appellant maakte bezwaar tegen deze herbeoordeling, maar het Uwv verklaarde zijn bezwaar ongegrond.
De rechtbank Amsterdam oordeelde in de eerdere fase van de procedure dat de medische rapporten van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd waren en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek. Appellant voerde in hoger beroep aan dat zijn gezondheidstoestand verslechterd was en dat de beoordeling niet kon worden gebaseerd op oudere medische gegevens. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat de FML van 30 oktober 2015, die de basis vormde voor de beoordeling, voldoende was onderbouwd met recente medische informatie.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellant. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.