ECLI:NL:CRVB:2019:3078

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 september 2019
Publicatiedatum
26 september 2019
Zaaknummer
17/7256 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische geschiktheid van geselecteerde functies in het kader van WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die als helpende A werkzaam was, had zich op 17 maart 2013 ziek gemeld en ontving een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van de Wet WIA. Na een herbeoordeling door het Uwv, waarbij de appellant als 25,89% arbeidsongeschikt werd beoordeeld, werd zijn WIA-uitkering per 7 december 2016 beëindigd. De appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat door het Uwv ongegrond werd verklaard.

De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de medische beoordeling niet recht doet aan zijn individuele omstandigheden en dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten, waaronder evenwichtsstoornissen. Het Uwv heeft de bevestiging van de eerdere uitspraak bepleit.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat de appellant zijn standpunt niet met objectieve medische gegevens heeft onderbouwd. De Raad heeft geconcludeerd dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor de appellant, ondanks zijn klachten. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, met verbetering van gronden.

Uitspraak

17.7256 WIA

Datum uitspraak: 25 september 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 12 oktober 2017, 17/441 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2019. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als helpende A voor ongeveer 24 uur per week. Op 17 maart 2013 heeft hij zich voor dit werk ziek gemeld wegens lichamelijke klachten. Appellant ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van
16 maart 2015 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 september 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant 25,89% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft bij besluit van 6 oktober 2016 de WIA-uitkering van appellant met ingang van 7 december 2016 beëindigd, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 20 januari 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 6 januari 2017 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 17 januari 2017 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft één van de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functie vervangen voor een nieuwe functie. Appellant is op basis van deze functies 25,67% arbeidsongeschikt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek naar de medische toestand van appellant niet onzorgvuldig is geweest. Ook heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de inhoudelijke juistheid van het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In verband met de wegrakingen en de aanwezigheid van een fistel zijn beperkingen aangenomen. Ook is appellant beperkt geacht voor fysiek zware arbeid en voor ’s nachts werken. In de informatie van sociaal psychiatrisch verpleegkundige [naam A.] ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat meer of andere beperkingen aangenomen hadden moeten worden. Omdat appellant met betrekking tot de arbeidskundige grondslag geen beroepsgronden heeft aangevoerd, komt de rechtbank aan de beoordeling daarvan niet toe.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de medische beoordeling van het Uwv geen recht doet aan zijn individuele omstandigheden. Appellant heeft verder aangevoerd dat de conclusies in de medische grondslag niet stroken met de medische gegevens van de behandelaar. Appellant voert aan dat met zijn klachten, waaronder die ten gevolge van evenwichtsstoornissen, onvoldoende rekening is gehouden. Ten slotte wordt aangevoerd dat de rechtbank geen oordeel over de arbeidskundige grondslag heeft gegeven. Appellant kan de geselecteerde functies niet verrichten en er is geen rekening mee gehouden dat appellant niet zelfstandig naar het werk kan rijden of fietsen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en er geen aanleiding bestaat om aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. De overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid worden onderschreven. Appellant heeft zijn standpunt dat hij meer beperkt is in hoger beroep niet aan de hand van objectieve medische gegevens onderbouwd.
4.2.
Naar aanleiding van hetgeen appellant over de arbeidskundige grondslag in hoger beroep heeft aangevoerd wordt het volgende overwogen.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad is in gevallen, waarin door de betrokkene slechts de medische grondslag van het bestreden besluit aan de orde is gesteld, de rechterlijke toetsing van de schatting in beginsel beperkt tot die medische grondslag en – bij wege van ambtshalve aanvulling van de rechtsgronden – tot de met die grondslag nauw verweven vraag of de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 17 april 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA2955). Gelet hierop heeft de rechtbank de toetsing of de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant ten onrechte achterwege gelaten. Uitgaande van de juistheid van de FML van 27 september 2016 en gelet op de motivering en toelichting op de signaleringen die de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 17 januari 2017 heeft gegeven, acht de Raad echter voldoende gemotiveerd dat de geselecteerde functies voor appellant in medisch opzicht geschikt zijn te achten. Voor zover appellant niet in staat is zelfstandig naar het werk te rijden of te fietsen, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep terecht opgemerkt dat hiervoor een vervoersvoorziening kan worden aangevraagd.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak met verbetering van gronden moet worden bevestigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van G.D. Alting Siberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 september 2019.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

KS