ECLI:NL:CRVB:2019:3076

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 september 2019
Publicatiedatum
25 september 2019
Zaaknummer
18/303 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-uitkering en geschiktheid van geselecteerde functies in medisch opzicht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 september 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beëindiging van zijn WGA-uitkering door het Uwv. Appellant, die zich op 18 augustus 2008 ziek meldde wegens psychische klachten, had eerder een WGA-uitkering ontvangen die op 1 juni 2013 was stopgezet. Na een herbeoordeling in 2014 werd de uitkering opnieuw beëindigd omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant voerde in hoger beroep aan dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn beperkingen en dat de medische informatie niet eenduidig was. Hij verwees naar rapporten van psychologen die zijn standpunt ondersteunden.

De Raad oordeelde dat het oordeel van de door de rechtbank ingeschakelde deskundige, psychiater G.A. de Boer, overtuigend was en dat de rechtbank de door appellant aangevoerde gronden terecht had verworpen. De deskundige had een zorgvuldig onderzoek uitgevoerd en de beschikbare medische gegevens in zijn beoordeling betrokken. De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellant en dat er geen aanleiding was om opnieuw een medische deskundige te benoemen. Het hoger beroep van appellant werd dan ook ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

18.303 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 december 2017, 15/3373 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 25 september 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. Gürses, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd plaatsgevonden met de zaak 16/7345 WIA op 4 september 2019. Namens appellant is verschenen mr. Gürses. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als controleur pantry voor 40 uur per week. Hij heeft zich op 18 augustus 2008 ziek gemeld wegens psychische klachten. Aan appellant is met ingang van 16 augustus 2010 door het Uwv een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Bij besluit van 19 juli 2013 heeft het Uwv de WIA-uitkering van appellant vanaf 1 juni 2013 stopgezet. Hiertoe is besloten omdat appellant herhaaldelijk niet was verschenen op een afspraak met een werkcoach.
1.2.
Appellant heeft het Uwv op 16 december 2013 om een herbeoordeling verzocht. In verband hiermee is de betaling van de WIA-uitkering per 1 juli 2014 hervat. In het kader van dit verzoek is appellant onderzocht op het spreekuur van een verzekeringsarts van het Uwv. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk, maar appellant wel belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 juli 2014. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 33,75%. Het Uwv heeft bij besluit van 28 augustus 2014 de WGA-uitkering van appellant met ingang van 29 oktober 2014 beëindigd, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 21 april 2015 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard. Daaraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 januari 2015/20 april 2015.
2.1.
De rechtbank heeft een deskundige benoemd. De deskundige, psychiater G.A. de Boer, heeft op 20 maart 2016 en aanvullend op 25 mei 2016 aan de rechtbank gerapporteerd dat aannemelijk is dat appellant op de datum in geding beperkt was op de items 1.1, 1.2, 1.4 en 1.7 van rubriek I en op de items 2.6 en 2.7 van rubriek II van de FML. Naar aanleiding van een reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de deskundige zich kunnen vinden in het onderbrengen van een beperking bij item 1.9 in plaats van item 1.7 van de FML.
2.2.
Het rapport van de deskundige heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding gegeven tot het stellen van aanvullende beperkingen, zoals verwoord in de FML van 30 mei 2016. Met de gewijzigde FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geconcludeerd dat niet alle geselecteerde functies passend zijn. Op basis van de drie resterende functies, elektromonteur (SBC-code 267010), wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (SBC-code 267050) en productiemedewerker machinaal inpakken (SBC-code 111175) is de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 34,09%.
2.3.
Onder verwijzing naar vaste rechtspraak, waarin is neergelegd dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt, als de motivering haar overtuigend voorkomt, heeft de rechtbank bij de aangevallen uitspraak geoordeeld dat (mede) gelet op het rapport van de deskundige en het gegeven commentaar van de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen van appellant, zoals verwoord in de FML van 30 mei 2016, juist zijn vastgesteld. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de voor appellant geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt voor hem zijn. Vervolgens zijn de overige gronden van arbeidskundige aard door de rechtbank verworpen.
3.1.
In het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak heeft appellant herhaald dat onvoldoende rekening is gehouden met de bij hem wegens ziekte aanwezige beperkingen.
Appellant heeft aangevoerd dat de medische informatie betreffende zijn medische gesteldheid niet eenduidig is. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft hij verwezen naar een rapport van
psychiater Hassing van 14 mei 2010 en een brief van psychiater D. Balraadjsing van 1 juli 2014. Appellant heeft zijn standpunt herhaald dat zijn belastbaarheid in de drie geselecteerde functies wordt overschreden. De uitleg van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep lijkt geheel in strijd te zijn met het rapport van de door de rechtbank benoemde deskundige De Boer, waarin is vastgesteld dat appellant een simpele taak als tv kijken, of een administratieve taak naar behoren uitvoeren, niet zonder fouten of grote irritatie en frustratie kan uitvoeren. De rechtbank had dan ook niet mogen volstaan met overname van de conclusies van de deskundige, maar had juist te kennen moeten geven op welke gronden appellant het dan kennelijk niet bij het rechte eind zou hebben. Appellant heeft de Raad verzocht een onafhankelijke medische deskundige en een arbeidsdeskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige, volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Voor een overtuigende motivering is vereist dat het deskundigenrapport blijk geeft van een zorgvuldig onderzoek en inzichtelijk en consistent is. Dat het rapport afwijkt van de opvatting van een andere, door een der partijen geraadpleegde, deskundige is op zichzelf niet voldoende om tot een ander oordeel te komen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 4 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2902).
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd over zijn gezondheidssituatie op de datum in geding (29 oktober 2014) is in essentie een herhaling van wat hij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft op juiste wijze de door appellant in eerste aanleg aangevoerde gronden beoordeeld en met juistheid overwogen dat en waarom deze gronden niet slagen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is om af te wijken van dit in vaste rechtspraak besloten liggende uitgangspunt. Het deskundigenrapport van De Boer geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek. Het rapport is inzichtelijk en consistent. De deskundige, die nu juist is ingeschakeld wegens de tegenstrijdige inzichten van eerdere experts, heeft de beschikbare medische gegevens, waaronder de opvattingen van Balraadjsing en van Hassing, in zijn beoordeling betrokken. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd geeft onvoldoende aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van het oordeel van de deskundige over de medische situatie van appellant op de in geding zijnde datum 29 oktober 2014. Er wordt daarom geen aanleiding gezien opnieuw een medische deskundige te benoemen.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Uitgaande van de juistheid van de door het Uwv vastgestelde beperkingen, heeft het Uwv met de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 10 juni 2016 en 23 augustus 2016 afdoende en inzichtelijk gemotiveerd dat de belastbaarheid van appellant in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet wordt overschreden en dat de geduide functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in beroep op verzoek van de rechtbank een aanvullend rapport van 1 juni 2017 ingebracht waarin is ingegaan op de door appellant gestelde gronden die betrekking hebben op de functie bedradingsmonteur (SBC-code 267010, functienummer 3699.0347.003) en op de belastbaarheid op de items 1.1 (concentreren van de aandacht) en 1.2 (verdelen van de aandacht). Er bestaat geen aanleiding om de juistheid van de conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in twijfel te trekken. Wegens het ontbreken van de daartoe noodzakelijke twijfel is er geen aanleiding een arbeidsdeskundige als deskundige te benoemen.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 september 2019.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) D.S. Barthel

VC