ECLI:NL:CRVB:2019:3065

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 september 2019
Publicatiedatum
25 september 2019
Zaaknummer
18/2962 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering op basis van medische geschiktheid en equality of arms

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich op 30 augustus 2014 ziek meldde met lichamelijke en psychische klachten, had een aanvraag ingediend op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv concludeerde dat appellant met ingang van 1 september 2016 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en weigerde daarom de uitkering. Appellant stelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen niet zorgvuldig was en dat er sprake was van schending van het beginsel van equality of arms. De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep van appellant ongegrond, en appellant ging in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank had terecht overwogen dat er geen twijfel bestond aan de inhoudelijke beoordeling van het Uwv. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellant, en dat er geen reden was om aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit te twijfelen. De Raad concludeerde dat er geen schending was van het beginsel van equality of arms, en dat appellant geen nieuwe medische stukken had overgelegd die aanleiding gaven voor twijfel aan het oordeel van de rechtbank. Het hoger beroep werd dan ook ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

18.2962 WIA

Datum uitspraak: 25 september 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 19 april 2018, 17/2030 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Akdeniz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2019. Namens appellant is mr. Akdeniz verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker kassa voor 33,12 uur per week. Op 30 augustus 2014 heeft appellant zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk, maar appellant wel belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 augustus 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant 3,92% bedraagt. Bij besluit van 15 september 2016 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 1 september 2016 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, in het kader van de beoordeling van het bezwaar van appellant tegen het besluit van 1 september 2016, aanleiding gezien een psychiatrische expertise te laten verrichten. Drs. E. Bisseling, psychiater bij Psyon, heeft op 11 mei 2017 een rapport uitgebracht. In een rapport van 19 mei 2017 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die appellant op 6 februari 2017 ook zelf had onderzocht, mede op basis van deze expertise geconcludeerd dat er geen aanleiding is de FML van 23 augustus 2016 te wijzigen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft één van de geselecteerde functies laten vervallen en op grond van de overgebleven functies de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op minder dan 35% vastgesteld. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 15 september 2016 is bij besluit van 7 juni 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft daartoe onder meer van belang geacht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in bezwaar de dossiergegevens heeft bestudeerd en de hoorzitting van 6 februari 2017 heeft bijgewoond. Ook heeft hij de expertise van Psyon van 11 mei 2017 bij het onderzoek betrokken. In deze expertise zijn onder andere de medische stukken waarnaar appellant in beroep heeft verwezen bij de beoordeling betrokken. De rechtbank heeft geen reden gezien om aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit te twijfelen. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen, de expertise van Psyon en het rapport van de psychiater van Ergatis van 5 april 2016 volgt naar het oordeel van de rechtbank een bestendig beeld ten aanzien van de psychische beperkingen van appellant over een langere periode. Verder heeft Psyon een overtuigende verklaring gegeven voor het niet volgen van het oordeel van de behandelaars van appellant. Uit de informatie van de neuroloog van 7 oktober 2014 (verzonden op 9 oktober 2014) en de revalidatiearts van 11 februari 2015 (verzonden op 13 februari 2015) blijkt dat er geen afwijkingen zijn gevonden in fysieke zin en dat de controles door deze behandelaars eind 2014 respectievelijk medio 2015 zijn afgesloten. De ruim beschikbare gegevens geven evenmin aanknopingspunten voor het oordeel dat er fysieke beperkingen zijn als rechtstreeks en objectiveerbaar gevolg van de psychische aandoening van appellant. Er zijn evenmin aanknopingspunten voor het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte geen urenbeperking heeft aangenomen. Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde medische beperkingen, heeft de rechtbank geen grond gezien voor het oordeel dat de functies voor appellant niet geschikt zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de signaleringen in de functies afdoende toegelicht
3.1.
Appellant heeft aangevoerd dat hij last heeft van hoofdpijn, onrust, duizeligheid, paniek, angst, verminderde concentratie en geheugen, zwakte van de onderste ledematen en hevige spanningsklachten in de schouder en nek, sinds hij op zijn achterhoofd is gevallen. Deze klachten hebben een grote impact op het dagelijks leven van appellant en een negatieve invloed op zijn gemoedstoestand, waardoor hij ernstige psychische klachten ervaart. Appellant heeft gesteld dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen op verschillende aspecten van de FML. Ter onderbouwing van zijn klachten die volgens hem ernstig en duurzaam van aard zijn, heeft appellant gewezen op medische informatie van psychiater M.L. Notenboom van 8 december 2014, revalidatiearts P.C.J.M. van Leeuwen van 11 februari 2015, psychiater M.J.W.T. Scherders van het Catharina Ziekenhuis van 7 april 2015 en psychiater F. Karimi van Idiomes van 19 mei 2016. Appellant heeft aangevoerd dat het onderzoek van Psyon onzorgvuldig is geweest omdat het heeft plaatsgevonden zonder een beëdigde tolk. Uit het rapport van Psyon blijkt dat het afnemen van de validatietest zeer moeizaam is verlopen. Volgens appellant is sprake van onevenwichtigheid tussen partijen en onoverbrugbare meningsverschillen. Appellant heeft om die reden een beroep gedaan op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 8 oktober 2015 (ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212, Korošec) en benoeming van een onafhankelijke deskundige bepleit.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In zijn uitspraak van 30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226) is de Raad, mede op grond van de uitspraak van het EHRM in de zaak Korošec, tot het oordeel gekomen dat bij de beoordeling van de medische rapporten die zijn opgesteld door verzekeringsartsen van het Uwv, een beoordeling door de rechter in drie stappen als uitgangspunt wordt genomen, namelijk de zorgvuldigheid van de besluitvorming (stap 1), equality of arms (stap 2) en de inhoudelijke beoordeling (stap 3).
Stap 1
4.2.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig is geweest. De overwegingen die de rechtbank hierbij heeft gemaakt worden gevolgd. Daaraan wordt nog toegevoegd dat er geen aanknopingspunten zijn voor de grond van appellant dat het onderzoek door Psyon onzorgvuldig is geweest omdat hij de Nederlandse taal niet goed machtig is en hij zonder tolk is onderzocht. Daarbij wordt overwogen dat uit de stukken niet is gebleken van zodanige taalproblemen. Voorts is tijdens het eerste gesprek van 120 minuten en het tweede gesprek van ongeveer 90 minuten bij Psyon een uitgebreide anamnese afgenomen, waarbij geen melding is gemaakt van communicatieproblemen. Het afnemen van de validatietest verliep wel moeizaam, maar die test is ook in het Dari afgenomen met hetzelfde resultaat.
Stap 2
4.3.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn stelling dat hij in deze procedure zonder benoeming van een onafhankelijke deskundige geen eerlijk proces krijgt. Er is geen reden om aan te nemen dat appellant belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat. Vastgesteld wordt dat het dossier naast rapporten van de artsen van het Uwv ook informatie bevat van de behandelaars van appellant (neuroloog, fysiotherapeut, revalidatiearts en psychiater) en van zijn huisarts, waarin onderzoeksbevindingen zijn opgenomen. Al deze stukken bevatten relevante informatie over de lichamelijke klachten van appellant omstreeks de datum in geding. Niet kan worden gezegd dat deze stukken naar hun aard niet geschikt zijn om twijfel te zaaien over de beoordeling door het Uwv. Dat appellant belemmeringen heeft ondervonden bij het overleggen van medische informatie die een ander licht op de zaak kan werpen dan het Uwv daarover heeft doen schijnen en in die zin in bewijsnood is komen te verkeren, is niet gebleken. Ook is niet aannemelijk dat medische formatie heeft ontbroken waardoor de rechter geen goed beeld van de beperkingen van appellant heeft kunnen krijgen. Nu geen sprake is van schending van het beginsel van equality of arms, kan het door appellant gestelde financiële onvermogen buiten beschouwing worden gelaten.
Stap 3
4.4.
De gronden waarop het hoger beroep berust zijn een herhaling van wat appellant in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. Daarom wordt verwezen naar de overwegingen onder 5 tot en met 8 van de aangevallen uitspraak, waarin de rechtbank de gronden uitgebreid heeft besproken en overtuigend heeft gemotiveerd waarom zij niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die de rechtbank tot dit oordeel hebben geleid worden onderschreven. In hoger beroep heeft appellant geen nieuwe (medische) stukken overgelegd die aanleiding geven voor twijfel aan het oordeel van de rechtbank. Nu er geen twijfel is aan de inhoudelijke beoordeling van het Uwv wordt er geen reden gezien om op deze grond een onafhankelijke deskundige te benoemen.
4.5.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat, uitgaande van de juistheid van de FML, de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
4.6.
De overwegingen in 4.1 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 september 2019.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) D.S. Barthel

VC