ECLI:NL:CRVB:2019:3064
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidseisen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 september 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uwv om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die zich op 14 februari 2014 ziek meldde, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv van 3 februari 2016, waarin haar arbeidsongeschiktheid op minder dan 35% werd vastgesteld. De rechtbank Den Haag had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en appellante herhaalde in hoger beroep grotendeels de gronden die zij al in beroep had aangevoerd. De Centrale Raad oordeelde dat de rechtbank de gronden afdoende had besproken en dat er geen nieuwe medische informatie was overgelegd die tot een ander oordeel zou leiden. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante niet meer dan 35% arbeidsongeschikt was en dat de WIA-uitkering terecht was geweigerd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.