ECLI:NL:CRVB:2019:3063

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 september 2019
Publicatiedatum
25 september 2019
Zaaknummer
18/6380 AOW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 september 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 14 juni 2018 in de zaak met nummer 17/7095 een beslissing genomen, waartegen de appellant hoger beroep had ingesteld. Echter, de Raad had in een eerdere uitspraak op 28 maart 2019 het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat het hogerberoepschrift niet tijdig was ingediend. De appellant heeft vervolgens verzet aangetekend tegen deze niet-ontvankelijk verklaring.

Tijdens de zitting op 9 augustus 2019 zijn beide partijen niet verschenen. De Raad heeft overwogen dat de termijn voor het indienen van het hogerberoepschrift op 31 juli 2018 eindigde, terwijl het hogerberoepschrift pas op 14 december 2018 was ontvangen. De appellant stelde in zijn verzet dat hij de uitspraak van de rechtbank laat had ontvangen, maar de Raad oordeelde dat hij geen feiten of omstandigheden had aangevoerd die zouden kunnen rechtvaardigen dat hij niet in verzuim was. De late ontvangst was niet geconcretiseerd of onderbouwd met bewijsstukken.

Daarom heeft de Centrale Raad van Beroep het verzet ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in aanwezigheid van griffier L.R. Daman, en is openbaar uitgesproken op 20 september 2019.

Uitspraak

Datum uitspraak: 20 september 2019
18/6380 AOW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 juni 2018, 17/7095 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 28 maart 2019 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 9 augustus 2019, waar beide partijen niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 28 maart 2019 berust op de overwegingen dat het hogerberoepschrift niet tijdig is ingediend en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
De laatste dag waarop tijdig een hogerberoepschrift kon worden ingediend, was 31 juli 2018. Het hogerberoepschrift is op 14 december 2018 ontvangen. De termijn voor het instellen van hoger beroep is daarmee overschreden.
In verzet heeft appellant te kennen gegeven dat hij de aangevallen uitspraak laat heeft ontvangen.
De Raad is van oordeel dat appellant geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat hij niet in verzuim is geweest. Appellant heeft de late ontvangst van de aangevallen uitspraak niet geconcretiseerd en evenmin met bewijsstukken onderbouwd.
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van L.R. Daman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 september 2019.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) L.R. Daman

VC

DÉCISION

La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale) déclare le recours non fondé.
Par conséquent, décidée par C.H. Bangma en présence de L.R. Daman en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 20 septembre 2019.