In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die sinds 5 februari 2015 bijstand ontving op basis van de Participatiewet (PW), was langer dan de toegestane vier weken in het buitenland verbleven. Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht had de bijstand van de appellant ingetrokken en de over de betreffende perioden verstrekte bijstand teruggevorderd. De appellant voerde aan dat hij niet op de hoogte was van de regels omtrent het verblijf in het buitenland en dat hij in Griekenland was vanwege de ernstige gezondheidstoestand van zijn broer. De Raad oordeelde dat de appellant de inlichtingenverplichting had geschonden door zijn verblijf in het buitenland niet te melden. De Raad bevestigde dat de intrekking en terugvordering van de bijstand terecht waren, omdat de appellant in de perioden in geding langer dan vier weken buiten Nederland had verbleven. Ook het beroep op zeer dringende redenen werd afgewezen, omdat de reden voor het verblijf niet zijn eigen gezondheidssituatie betrof. De opgelegde boete van € 790,- werd als evenredig beschouwd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.