ECLI:NL:CRVB:2019:3051

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 september 2019
Publicatiedatum
24 september 2019
Zaaknummer
18/193 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van AOW-toeslag in verband met WW-uitkering echtgenote

Op 19 september 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de herziening en terugvordering van een AOW-toeslag die aan betrokkene was toegekend. Betrokkene ontving een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en een toeslag voor zijn echtgenote. In augustus 2015 meldde betrokkene dat zijn echtgenote met terugwerkende kracht een WW-uitkering had ontvangen, wat leidde tot een herziening van de toeslag door de Sociale verzekeringsbank (Svb). De Svb herzag de toeslag naar nihil en vorderde een bedrag van € 26.009,42 terug van betrokkene.

Betrokkene heeft in hoger beroep aangevoerd dat de Svb ten onrechte de WW-uitkering over een langere periode heeft uitgesmeerd en dat hij door de terugvordering in een noodsituatie is gekomen. De Raad overwoog dat de herziening van de toeslag terecht was, omdat de WW-uitkering betrekking had op een periode waarin betrokkene toeslag ontving. De Raad concludeerde dat de terugvordering van de te veel betaalde toeslag gerechtvaardigd was en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

18.193 AOW

Datum uitspraak: 19 september 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
30 november 2017, 17/3056 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
De erven en/of rechtverkrijgenden van [betrokkene] (betrokkene) laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats]
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft zijn echtgenote [A.] (gemachtigde) hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Betrokkene is op [datum] 2019 overleden. De gemachtigde heeft laten weten dat de procedure wordt voortgezet.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2019. Namens de erven is de gemachtigde verschenen. De Svb heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door
mr. J.A.H. Koning.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene ontving een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) en vanaf september 2011 een toeslag voor zijn echtgenote.
1.2.
In augustus 2015 heeft betrokkene de Svb bericht dat op 24 juli 2015 aan zijn echtgenote met terugwerkende kracht een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) is toegekend over de periode van 8 augustus 2011 tot en met 12 oktober 2014. Volgens betrokkene betrof de nabetaling van de WW-uitkering een incidentele wijziging van het inkomen van zijn echtgenote.
1.3.
Bij besluit van 15 oktober 2015 heeft de Svb de aan betrokkene toegekende toeslag over de periode van augustus 2011 tot en met oktober 2014 herzien en nader vastgesteld op nihil, rekening houdend met de inkomsten van zijn echtgenote uit de WW-uitkering. Bij besluit van dezelfde datum heeft de Svb de over die periode te veel betaalde toeslag van € 26.009,42 van betrokkene teruggevorderd.
1.4.
Betrokkene heeft dit bedrag in één keer aan de Svb terugbetaald.
1.5.
Bij het bestreden besluit van 26 mei 2017 is het bezwaar tegen de besluiten van
15 oktober 2015 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. Betrokkene heeft in hoger beroep aangevoerd dat de Svb de uitbetaling van de
WW-uitkering ten onrechte heeft uitgesmeerd over de periode waarop de WW-uitkering betrekking heeft, nu het een éénmalige verhoging van het inkomen van zijn echtgenote was, dan wel een verlaat uitbetaalde ontslagvergoeding. Verder is betoogd dat betrokkene door de terugvordering in een noodsituatie terecht is gekomen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of de rechtbank terecht het standpunt van de Svb heeft onderschreven over de herziening en de terugvordering van de te veel betaalde toeslag.
4.2.
Aan de echtgenote van betrokkene is met terugwerkende kracht een WW-uitkering toegekend over de periode van 8 augustus 2011 tot en met 12 oktober 2014. Het betreft hier overig inkomen als bedoeld in artikel 2:4, eerste lid, aanhef en onder a, van het Algemeen inkomensbesluit socialeverzekeringswetten. Weliswaar is het aan de echtgenote toekomende bedrag in juli 2015 in één keer uitbetaald, maar dit neemt niet weg dat deze betaling betrekking heeft op de gehele genoemde periode. Voor de toepassing van artikel 4:1, eerste lid, aanhef en onder a, van het Algemeen inkomensbesluit socialeverzekeringswetten moet deze betaling worden toegerekend aan de maanden in deze periode waarover het recht op uitkering is vastgesteld. Op grond van artikel 10 van de AOW dient deze betaling op de toeslag in mindering te worden gebracht.
4.3.
De terugwerkende kracht staat aan deze herziening niet in de weg, nu het betrokkene ten tijde van de uitbetaling van de WW-uitkering duidelijk had kunnen zijn ̶ en volgens het door hem onder 1.3 genoemde ook duidelijk was ̶ dat deze betaling betrekking had op een periode waarover betrokkene toeslag had ontvangen, en dat betrokkene daarmee over die periode meer inkomen ontving dan waarmee bij de vaststelling van de hoogte van de toeslag rekening was gehouden. Hierbij wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 31 oktober 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3543.
4.4.
Wat betreft de terugvordering moet voorop worden gesteld dat de Svb gehouden is tot terugvordering van onverschuldigd betaalde toeslag. Slechts in geval van dringende redenen is de Svb bevoegd geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering. Dringende redenen als hiervoor bedoeld kunnen ingevolge vaste rechtspraak slechts zijn gelegen in de onaanvaardbaarheid van de – financiële en/of sociale – gevolgen die een terugvordering voor een verzekerde heeft. Er is niet onderbouwd dat betrokkene ten gevolge van de terugvordering in een noodsituatie als hiervoor bedoeld terecht is gekomen, zodat geen sprake is van dringende redenen op grond waarvan geheel of gedeeltelijk van terugvordering kan worden afgezien. Met de rechtbank wordt overwogen dat betrokkene het verschuldigde bedrag in één keer heeft terugbetaald. Het betoog dat sprake is van een noodsituatie omdat de nabetaling van de WW-uitkering moest worden gebruikt om het openstaande verschuldigde bedrag te kunnen voldoen, kan niet worden gevolgd.
4.5.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van
M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
19 september 2019.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) M. Graveland
ew