ECLI:NL:CRVB:2019:3040

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 september 2019
Publicatiedatum
23 september 2019
Zaaknummer
17/7449 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen uitspraken van de rechtbank Den Haag inzake ziekengeld op grond van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen twee eerdere uitspraken van de rechtbank Den Haag. Appellant, die zich ziek had gemeld met been- en nekklachten, was in hoger beroep gegaan tegen besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die hem geen recht meer op ziekengeld toekenden. De rechtbank had in haar eerdere uitspraken geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant. Appellant voerde aan dat zijn beperkingen te licht waren ingeschat en dat hij de geselecteerde functies niet kon vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de oordelen van de rechtbank onderschreven en geoordeeld dat er geen nieuwe gronden zijn aangevoerd die tot een ander oordeel zouden leiden. De informatie van de behandelende artsen van appellant leidde niet tot een ander oordeel. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagde, omdat er geen ondubbelzinnige toezegging was gedaan door de arbeidsdeskundige. De uitspraak bevestigt de eerdere oordelen van de rechtbank en het Uwv over de geschiktheid van de functies en de belastbaarheid van appellant.

Uitspraak

17.7449 ZW, 17/7458 ZW

Datum uitspraak: 19 september 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag van
10 oktober 2017, 17/959 (aangevallen uitspraak 1) en 17/3333 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J. Klinkert, advocaat, hoger beroepen ingesteld en stukken ingezonden.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
De zaken zijn gevoegd behandeld ter zitting van 8 augustus 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Klinkert. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J.F. Bär.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als stukadoor bij [naam werkgever B.V.] voor 40 uur per week. Op 1 september 2015 heeft hij zich vanuit een situatie van werkloosheid ziek gemeld met been- en nekklachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).

17.7449 ZW

1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 14 juli 2016 op het spreekuur gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 juli 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 67,78% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van
29 augustus 2016 vastgesteld dat appellant met ingang van 1 oktober 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 24 januari 2017 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard. Aan bestreden besluit 1 liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om de FML aan te scherpen. Appellant is door zijn beenklachten aangewezen op een afwisseling van houding in die zin dat hij af toe een stukje moet kunnen lopen (item 5.9). Appellant wordt wegens zijn nekklachten beperkt geacht voor boven schouderhoogte actief zijn. De beperkingen zijn vastgelegd in een FML van 10 januari 2017. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van een deels gewijzigde functieselectie vastgesteld dat appellant 66,7% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. De arbeidsdeskundigen hebben bij de bepaling van het maatmaninkomen de werkzaamheden van appellant bij
[naam werkgever B.V.] tot uitgangspunt genomen.
1.3.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen bestreden besluit 1.
1.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in beroep reden gezien om de voor appellant vastgestelde FML op item 4.8 ‘reiken’ aan te passen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens, met inachtneming van de aangepaste FML van 5 april 2017, geconcludeerd dat de voor appellant geselecteerde functies onverminderd passend zijn.
1.5.
De rechtbank heeft bij aangevallen uitspraak 1 het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard, het verzoek om schadevergoeding afgewezen en bepalingen gegeven over de vergoeding van proceskosten en griffierecht. Hiertoe heeft de rechtbank geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De rechtbank heeft in wat appellant in beroep heeft aangevoerd over zijn nek- en schouderklachten en pijnklachten aan zijn rechterarm geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk uiteengezet waarom appellant niet beperkt is voor reiken of frequent reiken tijdens het werk. Verder heeft de rechtbank overwogen dat uit de verzekeringsgeneeskundige rapporten die zijn opgesteld in het kader van een latere ziekmelding van appellant op
21 november 2016, niet kan worden afgeleid dat appellant op de datum in geding van
1 oktober 2016 meer beperkt was. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belastbaarheid van appellant in de geselecteerde functies niet wordt overschreden. De rechtbank heeft appellant niet gevolgd in zijn standpunt dat door de arbeidsdeskundige de toezegging is gedaan dat bij de berekening van het maatmaninkomen uitgegaan zal worden van het (hoger) loon dat appellant verdiende uit zijn voorlaatste dienstverband bij De Wit Afbouw B.V. (De Wit) in 2011. Uit de mailwisseling tussen de arbeidsdeskundige en appellant van 6 september 2016 blijkt niet van een ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging door de arbeidsdeskundige, zodat het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel niet slaagt.

17.7458 ZW

1.6.
Op 21 november 2016 heeft appellant zich vanuit een situatie van werkloosheid ziek gemeld met een toename van de reeds bekende klachten, hand- en polsklachten en rugklachten. Appellant is vervolgens in aanmerking gebracht voor ziekengeld. Op 24 januari 2017 heeft appellant het spreekuur van de verzekeringsarts bezocht. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht conform de FML van 10 januari 2017 en hem per 6 februari 2017 geschikt geacht voor ten minste één van de in het kader van de EZWb geselecteerde functies, namelijk de functie van bestucker. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 31 januari 2017 vastgesteld dat appellant per 6 februari 2017 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 18 april 2017 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard. Aan bestreden besluit 2 liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een beperking toegevoegd voor krachtige schroefbewegingen met hand en arm. De beperkingen zijn vastgelegd in een FML van 12 april 2017. Appellant is onverminderd geschikt geacht voor de functie van bestucker.
1.7.
De rechtbank heeft bij aangevallen uitspraak 2 het beroep van appellant tegen het bestreden besluit 2 ongegrond verklaard.
2. In hoger beroep heeft appellant de juistheid van aangevallen uitspraak 1 betwist voor zover zijn beroep daarbij ongegrond is verklaard. Appellant heeft – kort gezegd – herhaald dat zijn beperkingen te licht zijn ingeschat, dat hij de voor hem geselecteerde functies niet kan vervullen en staande gehouden dat het Uwv het vertrouwensbeginsel heeft geschonden. Onder verwijzing naar informatie van zijn behandelend neurochirurg van 31 oktober 2017 en chirurg van 1 november 2017 heeft appellant aangevoerd al langere tijd last te hebben van rugklachten. Appellant heeft geen zelfstandige grieven tegen aangevallen uitspraak 2 aangevoerd.
3. Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Appellant heeft in hoger beroep ten aanzien van aangevallen uitspraak 1 geen nieuwe of andere gronden dan in bezwaar en beroep naar voren gebracht. De rechtbank is hier in aangevallen uitspraak 1 gemotiveerd op ingegaan en heeft met juistheid overwogen dat het medische onderzoek van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die de rechtbank tot dat oordeel hebben gebracht worden onderschreven.
4.3.
De door appellant in hoger beroep ingebrachte informatie van zijn chirurg en neurochirurg leidt niet tot een ander oordeel. In het verslag van de neurochirurg van
31 oktober 2017 is vermeld dat appellant sinds vier maanden klachten heeft van uitstralende pijn vanuit de rug naar het linker been. Er is sprake van een HNP. Dat de medische situatie van appellant zoals beschreven in deze verslagen ook aan de orde was op de datum in geding kan niet uit deze stukken worden opgemaakt. Van belang is ook dat de verzekeringsarts
D.M.C. Breesnee tijdens een telefonisch contact met appellant op 3 januari 2017 heeft genoteerd dat appellant aangaf sinds kort heftige rugklachten te hebben, waarvoor hij op dat moment nog niet werd behandeld. Ook hieruit kan niet worden opgemaakt dat bij appellant op 1 oktober 2016 al sprake was van rugklachten.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat appellant de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De gemachtigde van het Uwv heeft in reactie op de door appellant ter zitting naar voren gebrachte stelling dat de geselecteerde functies voornamelijk zittende functies betreffen inzichtelijk toegelicht dat is onderkend dat appellant af en toe moet kunnen lopen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft met de verzekeringsarts bezwaar en beroep overleg gehad over de geschiktheid van de functies op item 5.9 en heeft vastgesteld dat er mogelijkheden zijn om te vertreden.
4.5.
De rechtbank is ten slotte met juistheid tot het oordeel gekomen dat het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. Uit de mailwisseling tussen appellant en de arbeidsdeskundige van 8 september 2016 blijkt niet van een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging waaraan appellant het vertrouwen kon ontlenen dat de arbeidsdeskundige bij de berekening van het maatmanloon uit zou gaan van zijn inkomsten bij De Wit.
4.6.
Appellant heeft in hoger beroep tegen aanvallen uitspraak 2 geen zelfstandige grieven aangevoerd. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen.
4.7.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat de hoger beroepen tegen aangevallen uitspraak 1 (voor zover aangevochten) en aangevallen uitspraak 2 niet slagen en de aangevallen uitspraken in zoverre moeten worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt aangevallen uitspraak 1 voor zover aangevochten;
- bevestigt aangevallen uitspraak 2.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 september 2019.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) J. Smolders
JvC