ECLI:NL:CRVB:2019:3040
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen uitspraken van de rechtbank Den Haag inzake ziekengeld op grond van de Ziektewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen twee eerdere uitspraken van de rechtbank Den Haag. Appellant, die zich ziek had gemeld met been- en nekklachten, was in hoger beroep gegaan tegen besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die hem geen recht meer op ziekengeld toekenden. De rechtbank had in haar eerdere uitspraken geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant. Appellant voerde aan dat zijn beperkingen te licht waren ingeschat en dat hij de geselecteerde functies niet kon vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de oordelen van de rechtbank onderschreven en geoordeeld dat er geen nieuwe gronden zijn aangevoerd die tot een ander oordeel zouden leiden. De informatie van de behandelende artsen van appellant leidde niet tot een ander oordeel. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagde, omdat er geen ondubbelzinnige toezegging was gedaan door de arbeidsdeskundige. De uitspraak bevestigt de eerdere oordelen van de rechtbank en het Uwv over de geschiktheid van de functies en de belastbaarheid van appellant.