ECLI:NL:CRVB:2019:3029
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid van functies voor appellant met psychische klachten na WIA-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 september 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die zich ziek had gemeld wegens psychische klachten, had eerder een WIA-uitkering geweigerd gekregen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een ziekenhuisopname meldde hij zich opnieuw arbeidsongeschikt en ontving hij een loongerelateerde WGA-uitkering. Echter, na een medische herbeoordeling concludeerde het Uwv dat appellant opnieuw minder dan 35% arbeidsongeschikt was en beëindigde zijn WIA-uitkering. Appellant ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde zijn beroep ongegrond.
In hoger beroep voerde appellant aan dat het Uwv zijn mogelijkheden had miskend en dat de geselecteerde functies niet geschikt waren. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad stelde vast dat de artsen van het Uwv rekening hadden gehouden met alle klachten van appellant en dat de geselecteerde functies, zoals productiemedewerker en inpakker, geschikt waren voor hem. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak, maar constateerde dat het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd was. Dit gebrek werd echter gepasseerd omdat het aannemelijk was dat belanghebbenden niet benadeeld waren door deze schending van de Algemene wet bestuursrecht.
De Raad veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellant en bepaalde dat het Uwv het betaalde griffierecht aan appellant vergoedt. De uitspraak werd openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.