In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die sinds 2 december 2010 in aanmerking kwam voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, ontving vanaf 2 februari 2014 een WGA-vervolguitkering en een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft echter de toeslag herzien en teruggevorderd, omdat appellante niet had gemeld dat zij naast haar uitkering ook pensioen ontving van Stichting Pensioenfonds Zorg Welzijn. De rechtbank oordeelde dat appellante haar inlichtingenplicht had geschonden door dit inkomen niet op te geven, en verklaarde het beroep ongegrond.
In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat de terugvordering onterecht was, en voerde aan dat zij het aanvraagformulier onbedoeld foutief had ingevuld. De Raad overwoog dat appellante op grond van artikel 12 van de TW verplicht was om alle relevante feiten en omstandigheden mee te delen, en dat het Uwv niet verplicht was om ambtshalve onderzoek te doen naar haar pensioeninkomsten. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De uitspraak benadrukt het belang van de inlichtingenplicht voor het verkrijgen van toeslagen en de gevolgen van het niet naleven daarvan.