ECLI:NL:CRVB:2019:3011

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 september 2019
Publicatiedatum
18 september 2019
Zaaknummer
17/4914 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van toeslag op grond van schending inlichtingenplicht bij ontvangen pensioen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die sinds 2 december 2010 in aanmerking kwam voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, ontving vanaf 2 februari 2014 een WGA-vervolguitkering en een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft echter de toeslag herzien en teruggevorderd, omdat appellante niet had gemeld dat zij naast haar uitkering ook pensioen ontving van Stichting Pensioenfonds Zorg Welzijn. De rechtbank oordeelde dat appellante haar inlichtingenplicht had geschonden door dit inkomen niet op te geven, en verklaarde het beroep ongegrond.

In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat de terugvordering onterecht was, en voerde aan dat zij het aanvraagformulier onbedoeld foutief had ingevuld. De Raad overwoog dat appellante op grond van artikel 12 van de TW verplicht was om alle relevante feiten en omstandigheden mee te delen, en dat het Uwv niet verplicht was om ambtshalve onderzoek te doen naar haar pensioeninkomsten. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De uitspraak benadrukt het belang van de inlichtingenplicht voor het verkrijgen van toeslagen en de gevolgen van het niet naleven daarvan.

Uitspraak

17.4914 TW

Datum uitspraak: 18 september 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
2 juni 2017, 16/8033 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.S. Pot, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven voor het afzien van een onderzoek ter zitting. Het onderzoek is vervolgens gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is met ingang van 2 december 2010 in aanmerking gebracht voor een
uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Zij ontvangt vanaf
2 februari 2014 een WGA-vervolguitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Naar aanleiding van een aanvraag van appellante is aan haar met ingang van 2 februari 2014 een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) toegekend.
1.2.
Bij besluit van 17 augustus 2016 heeft het Uwv de toeslag met ingang van
2 februari 2014 herzien en over de periode van 2 februari 2014 tot en met 31 juli 2016 een bedrag van € 2.390,94 aan betaalde toeslag van appellante teruggevorderd omdat zij een pensioen van Stichting Pensioenfonds Zorg Welzijn ontvangt.
1.3.
Bij besluit van 18 november 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 17 augustus 2016 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat appellante op het aanvraagformulier voor de toeslag ten onrechte heeft ingevuld dat zij geen andere uitkering of inkomsten ontvangt en dat appellante uit het aanvraagformulier, de aard van de uitkering op grond van de TW en uit de inhoud van het toekenningsbesluit had kunnen en moeten afleiden dat inkomsten uit een pensioen van invloed zouden kunnen zijn op (de hoogte van) die uitkering. Appellante heeft niet voldaan aan haar mededelingsplicht, maar ook in geval geen sprake was geweest van schending van de mededelingsplicht was het Uwv naar het oordeel van de rechtbank verplicht de onverschuldigd betaalde toeslag van appellante terug te vorderen. De rechtbank heeft tot slot geoordeeld dat geen sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat de toeslag ten onrechte is teruggevorderd. Zij heeft het aanvraagformulier onbedoeld foutief ingevuld, omdat zij veronderstelde dat het pensioen al bij het Uwv bekend was. De op het formulier genoemde voorbeelden van inkomsten, waarbij pensioen niet is genoemd, deden niet vermoeden dat ook pensioen moest worden opgegeven. Het Uwv heeft niet gehandeld in de geest van de uitzondering op de inlichtingenplicht die op grond van artikel 12 van de TW wordt gemaakt, ook al was een daartoe strekkende ministeriële regeling ten tijde van belang nog niet vastgesteld. Het Uwv heeft zijn onderzoeksplicht geschonden door pas twee en een half jaar na toekenning van de toeslag een controle uit te voeren, waardoor het benadelingsbedrag onnodig is opgelopen. Bij appellante is gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat zij recht had op de toeslag. Onder deze omstandigheden is het onredelijk het gehele bedrag terug te vorderen. Appellante wijst op een soortgelijke zaak waarin het Uwv heeft afgezien van intrekking van de toeslag met terugwerkende kracht en terugvordering omdat de betrokkene redelijkerwijs niet heeft kunnen en hoeven begrijpen dat de toekenning onjuist was.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Op grond van artikel 11a, eerste lid, van de TW – voor zover hier van belang – herziet het Uwv een besluit tot toekenning van toeslag of trekt hij dat in indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van toeslag of indien anderszins de toeslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
4.1.2.
Op grond van artikel 12 van de TW, zoals dit luidde ten tijde van belang, is degene die aanspraak maakt op toeslag verplicht aan het Uwv op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen waarvan hem of haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kunnen zijn op het recht op toeslag, de hoogte van de toeslag, het geldende maken van het recht op toeslag of op het bedrag van de toeslag dat wordt betaald. Bij de Wet eenmalige gegevensuitvraag werk en inkomen (Stb. 2007, 556) is met ingang van 1 januari 2008 aan artikel 12 van de TW een tweede en derde zin toegevoegd:
Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het Uwv kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
4.1.3.
Op grond van artikel 20, eerste lid, van de TW wordt de toeslag die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 11a of 14 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door het Uwv teruggevorderd. Op grond van het vijfde lid van deze bepaling kan het Uwv besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellante in de periode van 2 februari 2014 tot en met 31 juli 2016 ten onrechte een bedrag van € 2.390,94 aan toeslag heeft ontvangen, omdat zij naast haar WGA-vervolguitkering een pensioen van Stichting Pensioenfonds Zorg Welzijn ontving.
4.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellante de op grond van artikel 12 van de TW op haar rustende inlichtingenplicht heeft geschonden door bij de aanvraag het inkomen uit pensioen niet op te geven. De overwegingen hierover van de rechtbank worden onderschreven. Het beroep van appellante op de uitzondering op de inlichtingenplicht op grond van de tweede en derde zin van artikel 12 van de TW faalt. De ministeriële regeling bedoeld in de derde volzin was ten tijde van belang niet vastgesteld, zodat de bepaling in de tweede zin van artikel 12 van de TW geen betekenis had. Appellante was op grond van de eerste zin van artikel 12 onverkort verplicht zelf door te geven dat zij pensioeninkomsten had en het Uwv had geen verplichting daarnaar bij de beoordeling van de aanvraag ambtshalve onderzoek te doen.
4.4.
Aan het feit dat de toeslag twee en een half jaar is betaald alvorens deze is herzien en teruggevorderd kan appellante geen gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat deze niet zou worden teruggevorderd, nu van enige toezegging daarover niet is gebleken. Evenmin levert dit een dringende reden op om van terugvordering af te zien, nu dergelijke redenen slechts gelegen kunnen zijn in de gevolgen die de terugvordering voor een betrokkene heeft en niet in de oorzaak van de terugvordering. Evenmin is sprake van andere dringende redenen om van terugvordering af te zien. Met de financiële situatie van appellante is voldoende rekening gehouden door bij besluit van 17 november 2016 in het kader van de invordering een betalingsverplichting van € 5,- per maand op te leggen.
4.5.
In de door appellante genoemde andere zaak heeft het Uwv terecht geen aanleiding gezien om van herziening of terugvordering af te zien nu, zoals de rechtbank heeft overwogen, appellante anders dan in die zaak wel haar inlichtingenplicht heeft geschonden door het aanvraagformulier onjuist in te vullen. Van gelijke gevallen is daarom geen sprake.
4.6.
Wat in 4.3 tot en met 4.5 is overwogen leidt ertoe dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van M.D.F. Smit-de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 september 2019.
(getekend) E. Dijt
(getekend) M.D.F. Smit-de Moor

KS