ECLI:NL:CRVB:2019:2992

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 september 2019
Publicatiedatum
17 september 2019
Zaaknummer
17/7399 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de weigering van een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een loongerelateerde WGA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich op 29 januari 2010 ziek meldde met psychische klachten, had eerder een aanvraag voor een WIA-uitkering gedaan, die door het Uwv was afgewezen op basis van een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. Na een nieuwe diagnose in 2016 verzocht appellant om herbeoordeling, maar het Uwv handhaafde zijn eerdere standpunt. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellant ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Tijdens de zitting op 14 augustus 2019 werd appellant bijgestaan door zijn advocaat, mr. T.P. Boer, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. P.J. Reith. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de medische belastbaarheid van appellant op de datum in geding voldoende was gemotiveerd. De verzekeringsartsen hadden rekening gehouden met de klachten van appellant, waaronder psychische klachten en obstructief slaapapneusyndroom (OSAS). De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat appellant in staat was om in passend werk te functioneren, ondanks zijn beperkingen.

De Raad concludeerde dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere beoordelingen van de verzekeringsartsen zou ondermijnen. De argumenten van appellant over zijn beperkingen werden niet overtuigend geacht, en de Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep was dat het hoger beroep niet slaagde en de eerdere uitspraak werd bevestigd, zonder veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

17.7399 WIA

Datum uitspraak: 12 september 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
9 november 2017, 17/1823 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T.P. Boer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Boer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker polisadministratie voor 40 uur per week. Op 29 januari 2010 heeft appellant zich ziek gemeld met psychische klachten. Bij besluit van 15 december 2011 heeft het Uwv geweigerd appellant na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 27 januari 2012 een loongerelateerde WGA‑uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is.
1.2.
Appellant heeft zich op 26 april 2016 bij het Uwv gemeld omdat na psychologisch onderzoek een andere diagnose is gesteld. Appellant heeft het Uwv verzocht alsnog met terugwerkende kracht een WIA-uitkering toe te kennen. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 23 augustus 2016 geweigerd aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat de beperkingen van appellant per 1 februari 2016 weliswaar zijn toegenomen, maar dat hij hiermee nog steeds minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 24 februari 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 20 februari 2017 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 23 februari 2017 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de medische belastbaarheid van appellant op de datum in geding in de rapporten van de verzekeringsartsen op inhoudelijk overtuigende wijze is gemotiveerd. Het beroep van appellant heeft de rechtbank geen aanleiding gegeven om aan de juistheid daarvan te twijfelen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft volgens de rechtbank terecht geconcludeerd dat appellant in staat moet worden geacht om in passend werk in een normale gezagsverhouding te functioneren, waarbij uitgegaan mag worden van een leidinggevende met adequate sociale vaardigheden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv ook voldoende gemotiveerd dat de belasting in de geselecteerde functies de vastgestelde medische belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. Ten aanzien van het door appellant aangevoerde feit dat hij na werkhervatting voor zijn werk bij [bedrijf] is uitgevallen, heeft de rechtbank overwogen dat het feit dat eiser in een zelf gekozen, mogelijk niet passende, functie is gaan werken en daarin veelvuldig is uitgevallen, niet afdoet aan de conclusie dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat er een onjuiste beoordeling van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) heeft plaatsgevonden. Appellant heeft ernstige psychische klachten en klachten wegens obstructief slaapapneusyndroom (OSAS) en wegrakingen. Hierdoor is hij meer beperkt. Appellant voert aan dat hij met een rapport van Aon heeft aangetoond dat een terugval en verergering heeft plaatsgevonden. Ten slotte heeft appellant aangevoerd dat in de geselecteerde functies samenwerken en conflicthantering voorkomen terwijl hij hierop beperkt is.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter zitting heeft appellant desgevraagd bevestigd dat zijn beroep enkel ziet op zijn WIA‑aanspraken per 1 februari 2016.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat geen aanleiding bestaat om aan de juistheid van de vastgestelde medische belastbaarheid te twijfelen, wordt onderschreven. De verzekeringsartsen hebben met alle door appellant genoemde klachten rekening gehouden. Ook het psychologisch onderzoek door GGNet is bij de beoordeling betrokken. Op basis van deze informatie heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat bij appellant vanaf 1 februari 2016 sprake is van toegenomen beperkingen. Appellant is (toegenomen) beperkt geacht op aspecten als samenwerken (beperkt), conflicthantering (sterk beperkt), uiten van eigen gevoelens (sterk beperkt) en het hanteren van emotionele problemen van anderen (sterk beperkt). Daarnaast is appellant aangewezen geacht op een voorspelbare werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen, zonder opgelegd hoog werktempo, zonder veelvuldige deadlines en productiepieken en met zeer beperkte contacten met klanten en patiënten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 20 februari 2017 toereikend gemotiveerd waarom er geen aanleiding is verdergaande beperkingen aan te nemen vanwege de wegrakingen, OSAS en de problemen die appellant ervaart in het omgaan met autoriteit. Voor de wegrakingen, die blijkens het rapport van GGNet circa eens per maand optreden, zijn geen medisch objectieve afwijkingen gevonden en de slaapapneu wordt inmiddels adequaat behandeld met CPAP. Appellant is met de bij hem vastgestelde persoonlijkheidsstoornissen in staat te achten in een normale gezagsverhouding te functioneren, waarbij uitgegaan mag worden van een leidinggevende met adequate sociale vaardigheden. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie in geding gebracht die zijn standpunt, dat hij meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen van het Uwv is aangenomen, onderbouwt. Dat appellant per 21 augustus 2017 is uitgevallen in zijn nieuwe werk als centralist bij een alarmcentrale, leidt niet tot een ander oordeel. Deze ziekmelding is van anderhalf jaar na de datum in geding en uit de medische informatie van Aon van 6 oktober 2017 valt niet af te leiden dat de medische beperkingen op de datum in geding van 1 februari 2016 onjuist zijn ingeschat.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Nu appellant niet verdergaand beperkt is geacht in aspecten als samenwerken (kan met anderen werken, maar met een eigen van te voren afgebakende deeltaak) en omgaan met autoriteit, is er geen aanleiding om aan te nemen dat appellant om deze reden de geselecteerde functies niet zou kunnen uitvoeren.
4.4.
Uit de overwegingen in 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van E. Diele als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 september 2019.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) E. Diele

RB