ECLI:NL:CRVB:2019:2992
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de weigering van een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een loongerelateerde WGA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich op 29 januari 2010 ziek meldde met psychische klachten, had eerder een aanvraag voor een WIA-uitkering gedaan, die door het Uwv was afgewezen op basis van een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. Na een nieuwe diagnose in 2016 verzocht appellant om herbeoordeling, maar het Uwv handhaafde zijn eerdere standpunt. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellant ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
Tijdens de zitting op 14 augustus 2019 werd appellant bijgestaan door zijn advocaat, mr. T.P. Boer, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. P.J. Reith. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de medische belastbaarheid van appellant op de datum in geding voldoende was gemotiveerd. De verzekeringsartsen hadden rekening gehouden met de klachten van appellant, waaronder psychische klachten en obstructief slaapapneusyndroom (OSAS). De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat appellant in staat was om in passend werk te functioneren, ondanks zijn beperkingen.
De Raad concludeerde dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere beoordelingen van de verzekeringsartsen zou ondermijnen. De argumenten van appellant over zijn beperkingen werden niet overtuigend geacht, en de Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep was dat het hoger beroep niet slaagde en de eerdere uitspraak werd bevestigd, zonder veroordeling in proceskosten.