ECLI:NL:CRVB:2019:2991

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 september 2019
Publicatiedatum
13 september 2019
Zaaknummer
17/8179 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid voor ziekengeld op basis van medische en arbeidskundige onderzoeken

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die zich op 15 september 2015 ziek meldde met lichamelijke en psychische klachten, had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hem met ingang van 3 januari 2017 geen recht meer op ziekengeld toekende. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling.

De appellant voerde in hoger beroep aan dat zijn beperkingen ernstiger waren dan door de verzekeringsartsen waren aangenomen, en dat hij door zijn psychische en lichamelijke klachten niet in staat was om te werken. De Raad oordeelde echter dat de gronden die appellant aanvoerde in wezen een herhaling waren van wat eerder in beroep was aangevoerd. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het Uwv voldoende rekening had gehouden met de klachten van appellant. De verzekeringsarts had overtuigend gemotiveerd dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellant, en er was geen nieuwe medische informatie overgelegd die de beperkingen van appellant zou onderbouwen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd gedaan door B.J. van de Griend, met M.A.E. Lageweg als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 11 september 2019.

Uitspraak

17.8179 ZW

Datum uitspraak: 11 september 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
15 november 2017, 17/2535 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Tracey hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als schoonmaker. Op 15 september 2015 heeft hij zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Het dienstverband van appellant is op 21 september 2015 geëindigd. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een arts appellant op 31 augustus 2016 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 september 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vier functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 71,62% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 2 december 2016 vastgesteld dat appellant met ingang van 3 januari 2017 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 15 mei 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft in wat appellant heeft aangevoerd geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De verzekeringsarts heeft beperkingen aangenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. Daarnaast heeft de verzekeringsarts beperkingen aangenomen in de FML voor de fysieke klachten van appellant. Op basis van zijn eigen onderzoek en de ingebrachte medische informatie concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er in voldoende mate rekening is gehouden met de fysieke en psychische klachten van appellant. In beroep heeft appellant medische informatie overgelegd van Esens GGZ van 15 augustus 2017. Uit deze informatie volgt dat appellant bij Esens wordt behandeld voor een paniekstoornis en een depressieve stoornis. De rechtbank heeft vooropgesteld dat deze informatie niet ziet op de datum in geding. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat de door appellant in beroep overgelegde medische stukken geen nieuwe informatie over de gezondheidstoestand van appellant geven. Tot slot heeft de rechtbank uitgaande van de juistheid van de door het Uwv bij appellant aangenomen beperkingen geen aanleiding gezien te oordelen dat appellant de werkzaamheden bij de aan hem voorgehouden functies niet zou kunnen verrichten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij verdergaand beperkt is dan de verzekeringsartsen hebben aangenomen door zijn nekklachten, spanningsklachten en de zware longontsteking en de twee hartaanvallen die hij heeft gehad. Appellant bleef, na zijn hartaanval, aanhoudend last houden van kortademigheid en vermoeidheid. Appellant heeft voorts aangevoerd dat hij snel krachtverlies in de benen bij lopen heeft. Daarnaast kampt appellant met een angststoornis. Volgens appellant kan hij door de combinatie van zijn psychische klachten en lichamelijke klachten niet worden belast met werk.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de conclusies van de artsen. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en terecht geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven.
4.3.
Daaraan wordt het volgende toegevoegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend en inzichtelijk gemotiveerd dat voldoende rekening is gehouden met de psychische en de fysieke klachten van appellant. Benadrukt wordt dat een aanzienlijk aantal beperkingen is aangenomen, zowel in het persoonlijk en sociaal functioneren als ten aanzien van dynamische handelingen en statische houdingen. Appellant heeft in hoger beroep geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat zijn beperkingen niettemin zijn onderschat.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van M.A.E. Lageweg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 september 2019.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) M.A.E. Lageweg

VC