ECLI:NL:CRVB:2019:2991
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid voor ziekengeld op basis van medische en arbeidskundige onderzoeken
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die zich op 15 september 2015 ziek meldde met lichamelijke en psychische klachten, had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hem met ingang van 3 januari 2017 geen recht meer op ziekengeld toekende. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling.
De appellant voerde in hoger beroep aan dat zijn beperkingen ernstiger waren dan door de verzekeringsartsen waren aangenomen, en dat hij door zijn psychische en lichamelijke klachten niet in staat was om te werken. De Raad oordeelde echter dat de gronden die appellant aanvoerde in wezen een herhaling waren van wat eerder in beroep was aangevoerd. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het Uwv voldoende rekening had gehouden met de klachten van appellant. De verzekeringsarts had overtuigend gemotiveerd dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellant, en er was geen nieuwe medische informatie overgelegd die de beperkingen van appellant zou onderbouwen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd gedaan door B.J. van de Griend, met M.A.E. Lageweg als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 11 september 2019.