ECLI:NL:CRVB:2019:2988

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 september 2019
Publicatiedatum
13 september 2019
Zaaknummer
17/6155 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de gehuwdennorm in het kader van bijstandsverlening aan een minderjarige partner

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant, vertegenwoordigd door mr. C. Moustaïne, had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, dat hem bijstand had toegekend op basis van 50% van de gehuwdennorm, omdat zijn partner, X, minderjarig was. De appellant had zich op 2 augustus 2016 gemeld voor bijstand op grond van de Participatiewet (PW) en had op 28 augustus 2016 een aanvraag ingediend. Het college had de bijstandsverlening aangepast op basis van de leeftijd van de partner en de omstandigheden van de appellant.

De Raad heeft vastgesteld dat de gehuwdennorm van toepassing was, omdat de partner van de appellant geen recht op bijstand had. De appellant stelde dat er zeer dringende redenen waren om hem volledige bijstand te verlenen, maar de Raad oordeelde dat de omstandigheden niet voldeden aan de criteria voor een acute noodsituatie zoals bedoeld in artikel 16 van de PW. De Raad concludeerde dat de stelling van de appellant dat hij niet rond kon komen met de toegekende bijstand niet voldoende onderbouwd was en dat er geen aanleiding was om af te wijken van de gehuwdennorm.

De uitspraak bevestigde de beslissing van de rechtbank en wees de vordering van de appellant af. De Raad oordeelde dat er geen proceskostenveroordeling nodig was, aangezien de appellant niet in het gelijk was gesteld. De uitspraak werd gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van griffier S.H.H. Slaats, en werd openbaar uitgesproken op 3 september 2019.

Uitspraak

17.6155 PW

Datum uitspraak: 3 september 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
17 augustus 2017, 17/1797 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C. Moustaïne, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 april 2019. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J. Logan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft zich op 2 augustus 2016 gemeld om bijstand op grond van de Participatiewet (PW) aan te vragen. Op 28 augustus 2016 heeft hij de aanvraag ingediend. Op het aanvraagformulier heeft appellant vermeld dat hij samenwoont met [X.] (X) en dat zij studeert.
1.2.
Bij besluit van 5 oktober 2016 heeft het college aan appellant met ingang van 2 augustus 2016 bijstand toegekend naar 50% van de gehuwdennorm, omdat hij een gezamenlijke huishouding voert met een partner die geen recht heeft op bijstand, omdat zij jonger is dan achttien jaar. Bij besluit van gelijke datum heeft het college de ingangsdatum van de bijstand gewijzigd naar 22 september 2016, omdat appellant tot en met 21 september 2016 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving en deze inkomsten hoger waren dan de voor hem geldende bijstandsnorm.
1.3.
Bij besluit van 8 december 2016 heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 2 november 2016 gewijzigd naar de norm voor een alleenstaande ouder in verband met de geboorte van zijn dochter. Bij besluit van 10 januari 2017 heeft het college de bijstandsnorm met ingang van 1 januari 2017 gewijzigd naar de norm voor gehuwden, omdat X op deze datum achttien jaar is geworden. Bij besluit van 9 februari 2017 heeft het college de bijstand met ingang van 6 februari 2017 beëindigd op de grond dat appellant voldoende inkomsten uit werk ontvangt om de kosten van levensonderhoud zelf te betalen.
1.4.
Bij besluit van 13 februari 2017 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen de besluiten van 5 oktober 2016 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 24 van de PW, zoals dat luidt vanaf 1 januari 2016, is voor gehuwden waarvan een echtgenoot geen recht op algemene bijstand heeft voor de rechthebbende echtgenoot de norm gelijk aan 50% van de norm die voor hem zou gelden als hij gehuwd zou zijn met een rechthebbende echtgenoot van zijn leeftijd, indien:
a. de rechthebbende echtgenoot 21 jaar of ouder is en geen kosten delende medebewoners heeft, dan wel,
b. de rechthebbende echtgenoot jonger dan 21 jaar is.
4.2.
Niet in geschil is dat op appellant de in artikel 24 van de PW opgenomen kostendelersnorm van toepassing is, omdat hij gehuwd is met iemand die geen recht op algemene bijstand heeft en dat X wegens haar minderjarigheid ten tijde van het besluit van 5 oktober 2016 was uitgesloten van het recht op bijstand. Appellant beoogt met het hoger beroep te bereiken dat het college een uitzondering maakt op de regel dat voor jongeren onder de 18 jaar geen recht op bijstand bestaat. Volgens appellant is in zijn geval sprake van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW, op grond waarvan college hem (volledige) bijstand naar de gehuwdennorm had moeten verlenen.
4.3.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de PW kan aan een persoon die geen recht op bijstand heeft toch bijstand worden verleend indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Voor het aannemen van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW dient vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 27 november 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY4808) is een acute noodsituatie aan de orde indien een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben.
4.4.
Appellant heeft aangevoerd dat X niet kan rekenen op haar ouders, dat zij een tienermoeder is die er samen met appellant alleen voor staat en dat de aan appellant toegekende bijstand niet toereikend is om zijn gezin te onderhouden. Hierin zijn geen zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW gelegen op grond waarvan het college aan appellant toch volledige bijstand naar de norm voor gehuwden had moeten verlenen. Voor een kind van een minderjarige ouder die met zijn eigen kind bij zijn eigen ouders inwoont, heeft het college buitenwettelijk begunstigend beleid ontwikkeld. Appellant (en X) voldoen echter niet aan de voorwaarden om hiervoor in aanmerking te komen. De stelling dat hij van zijn toegekende bijstand niet zijn gezin kan onderhouden, heeft appellant niet nader onderbouwd. De enkele stelling dat appellant moeilijk kan rondkomen, maakt niet dat sprake is van een situatie van levensbedreigende aard of een situatie die blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. Bovendien is gesteld noch gebleken dat appellant in behoeftige omstandigheden verkeerde die alleen door middel van bijstandsverlening te verhelpen waren. De Raad voegt hier nog aan toe dat het college bij het vaststellen van de toepasselijk norm rekening heeft gehouden met de geboorte van de dochter van appellant en X en met het bereiken van de achttienjarige leeftijd van X door de bijstandsnorm in beide gevallen te verhogen.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van S.H.H. Slaats als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 september 2019.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) S.H.H. Slaats