ECLI:NL:CRVB:2019:2988
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de gehuwdennorm in het kader van bijstandsverlening aan een minderjarige partner
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant, vertegenwoordigd door mr. C. Moustaïne, had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, dat hem bijstand had toegekend op basis van 50% van de gehuwdennorm, omdat zijn partner, X, minderjarig was. De appellant had zich op 2 augustus 2016 gemeld voor bijstand op grond van de Participatiewet (PW) en had op 28 augustus 2016 een aanvraag ingediend. Het college had de bijstandsverlening aangepast op basis van de leeftijd van de partner en de omstandigheden van de appellant.
De Raad heeft vastgesteld dat de gehuwdennorm van toepassing was, omdat de partner van de appellant geen recht op bijstand had. De appellant stelde dat er zeer dringende redenen waren om hem volledige bijstand te verlenen, maar de Raad oordeelde dat de omstandigheden niet voldeden aan de criteria voor een acute noodsituatie zoals bedoeld in artikel 16 van de PW. De Raad concludeerde dat de stelling van de appellant dat hij niet rond kon komen met de toegekende bijstand niet voldoende onderbouwd was en dat er geen aanleiding was om af te wijken van de gehuwdennorm.
De uitspraak bevestigde de beslissing van de rechtbank en wees de vordering van de appellant af. De Raad oordeelde dat er geen proceskostenveroordeling nodig was, aangezien de appellant niet in het gelijk was gesteld. De uitspraak werd gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van griffier S.H.H. Slaats, en werd openbaar uitgesproken op 3 september 2019.