ECLI:NL:CRVB:2019:298
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante, die als huishoudelijke hulp werkte, was sinds 2 juni 2010 arbeidsongeschikt door lichamelijke klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had haar in 2012 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar deze werd in 2014 beëindigd. Na een herbeoordeling op verzoek van de ex-werkgever, concludeerde het Uwv in 2015 dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot het stopzetten van haar uitkering. Appellante ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond.
In hoger beroep voerde appellante aan dat de herbeoordeling geen wettelijke basis had en dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig was. De Raad oordeelde echter dat het Uwv bevoegd was om de herbeoordeling uit te voeren, ook op verzoek van de ex-werkgever. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de conclusies van de verzekeringsartsen niet ter discussie stonden. De geschiktheid van appellante voor de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies werd eveneens afdoende gemotiveerd. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees de verzoeken van appellante af.