ECLI:NL:CRVB:2019:2970

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 september 2019
Publicatiedatum
12 september 2019
Zaaknummer
17-7493 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeterugvordering bijstandskosten wegens gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 oktober 2017. De zaak betreft de medeterugvordering van bijstandskosten van appellant tot een bedrag van € 6.251,68, gebaseerd op artikel 59, tweede lid, van de Participatiewet. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam vorderde deze kosten terug omdat appellant in de periode van 25 september 2015 tot en met 7 april 2016 een gezamenlijke huishouding voerde met mevrouw [naam X], die in diezelfde periode bijstand ontving naar de norm voor een alleenstaande. Het college stelde dat appellant's middelen niet in aanmerking waren genomen bij de verlening van bijstand aan [X].

Tijdens de zitting was appellant niet aanwezig, maar het college werd vertegenwoordigd door mr. I. Plaisier. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat appellant en [X] gezamenlijk hoofdverblijf hadden en wederzijdse zorg verleenden, wat impliceert dat zij een gezamenlijke huishouding voerden. Het college was bevoegd om de kosten van bijstand mede van appellant terug te vorderen.

Appellant stelde in hoger beroep dat het niet redelijk was om alle kosten van bijstand terug te vorderen, omdat zij, indien de gezamenlijke huishouding was gemeld, recht zouden hebben gehad op bijstand naar de norm voor gehuwden. De rechtbank had echter geoordeeld dat er onvoldoende financiële gegevens van appellant beschikbaar waren om deze claim te onderbouwen. Aangezien appellant in hoger beroep niet heeft aangetoond dat het oordeel van de rechtbank onjuist was, werd het hoger beroep afgewezen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

17.7493 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 oktober 2017, 17/1866 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant ] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 10 september 2019
Zitting heeft: P.W. van Straalen, als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: R.I.S. van Haaren.
Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Plaisier.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het gaat in deze zaak om de medeterugvordering van de kosten van bijstand van appellant tot een bedrag van € 6.251,68. Deze medeterugvordering is gebaseerd op artikel 59, tweede lid, van de Participatiewet.
Aan de medeterugvordering heeft het college feitelijk ten grondslag gelegd dat mevrouw
[naam X] ([X]), die in de periode van 25 september 2015 tot en met 7 april 2016 bijstand naar de norm voor een alleenstaande ontving, in diezelfde periode een gezamenlijke huishouding voerde met appellant. Zij ontving daarom ten onrechte bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Bij de verlening van bijstand aan [X] had met de middelen van appellant rekening moeten worden gehouden. De kosten van bijstand die van haar worden teruggevorderd, worden door het college daarom mede van appellant teruggevorderd.
In hoger beroep is niet in geschil dat appellant en [X] in de periode in geding gezamenlijk hoofdverblijf hadden op het adres van appellant en evenmin dat in die periode sprake was van wederzijdse zorg. Daarmee is niet in geschil dat appellant en [X] een gezamenlijke huishouding voerden. Niet in geschil is voorts dat het college bevoegd was de kosten van bijstand mede van appellant terug te vorderen.
Het hoger beroep komt er op neer dat het niet redelijk is alle kosten van bijstand terug te vorderen, omdat appellant en [X], als de gezamenlijke huishouding zou zijn gemeld, aanspraak zouden hebben gehad op bijstand naar de norm voor gehuwden. De rechtbank heeft overwogen dat daarvoor onvoldoende financiële gegevens van appellant beschikbaar zijn. Geen inzicht bestaat in de inkomsten die appellant in de periode in geding heeft genoten.
In hoger beroep heeft appellant niet gesteld wat er niet juist is aan dat oordeel van de rechtbank. Omdat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet duidelijk is waarom het college volgens appellant niet alle kosten van bijstand mede van hem kan terugvorderen, slaagt de in hoger beroep aangevoerde grond niet.
Het hoger beroep slaagt daarom niet.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat in dat geval geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) R.I.S. van Haaren (getekend) P.W. van Straalen