ECLI:NL:CRVB:2019:297

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 januari 2019
Publicatiedatum
31 januari 2019
Zaaknummer
17-1027 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na medische beoordeling en geschiktheid voor functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, die als taxichauffeuse heeft gewerkt, heeft een WIA-uitkering aangevraagd na uitval door gezondheidsklachten na een verkeersongeval. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellante met ingang van 7 oktober 2015 geen recht op een WIA-uitkering had, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit is gebaseerd op medische rapporten van verzekeringsartsen.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen geen onjuiste conclusies hadden getrokken. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar beperkingen. Ze betwistte de geschiktheid van de geselecteerde functies en stelde dat er een noodzaak was voor een urenbeperking.

De Centrale Raad van Beroep heeft de gronden van appellante in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht oordeelde dat de medische onderzoeken zorgvuldig waren en dat de conclusies van de verzekeringsartsen juist waren. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellante.

Uitspraak

17.1027 WIA

Datum uitspraak: 31 januari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 december 2016, 16/2948 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.C.J.L. Huurman-Ip Vai Ching, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Huurman-Ip Vai Ching. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Veldman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als taxichauffeuse. Voor dat werk is zij op
17 september 2010 uitgevallen wegens gezondheidsklachten na een verkeersongeval. Appellante heeft tot 1 augustus 2012 een uitkering op grond van de Ziektewet ontvangen. Appellante is vanaf 1 juli 2012 werkzaam geweest als horecamedewerkster gedurende 20 uur per week en aan haar is een aanvullende uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend. Op 25 september 2012 en op 23 december 2012 is appellante uitgevallen wegens pijnklachten als gevolg van een nek- en rughernia. Op 22 juni 2015 heeft zij een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen ingediend (Wet WIA).
1.2.
Bij besluit van 24 augustus 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 7 oktober 2015 geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit berust op een rapport van een verzekeringsarts van 31 juli 2015, een op diezelfde datum vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en een arbeidskundig rapport van 2 augustus 2015. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 8 april 2016 (bestreden beluit) ongegrond verklaard. Dit besluit berust op een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 maart 2016.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft geoordeeld dat op grond van de beschikbare gegevens moet worden aangenomen dat de verzekeringsartsen bij appellante niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. Daarbij is in aanmerking genomen dat uit de overgelegde medische informatie niet is gebleken dat er een noodzaak zou zijn tot het opleggen van een urenbeperking op de datum in geding. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat de belastbaarheid van appellante in de geselecteerde functies niet wordt overschreden. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat de aangetroffen signaleringen in deze functies afdoende gemotiveerd zijn toegelicht.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd, omdat de verzekeringsartsen hun bevindingen onvoldoende hebben genoteerd. Appellante is van mening dat er onvoldoende beperkingen zijn aangenomen bij dynamische handelingen, statische handelingen en werktijden. Voorts is appellante van mening dat de verzekeringsartsen ten onrechte geen urenbeperking hebben aangenomen. Appellante voert aan dat zij slechts enkele uren kan functioneren zonder te rusten. Appellante komt, als zij geen rust neemt, onvoldoende toe aan haar privéleven en er zullen zich overbelastingverschijnselen ontwikkelen. Verder meent appellante dat onvoldoende is gemotiveerd waarom de geselecteerde functies geschikt zijn voor haar. De geselecteerde functie van productiemedewerker industrie en de reservefunctie van receptionist, baliemedewerker zijn volgens appellante, gelet op de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen, niet geschikt.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat de medische onderzoeken van het Uwv zorgvuldig zijn geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven.
4.2.
Daaraan wordt het volgende toegevoegd. De verzekeringsartsen hebben in hun beoordeling rekening gehouden met de klachten van appellante. Naar aanleiding van het beroep bij de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 11 oktober 2016 overtuigend en inzichtelijk gemotiveerd waarom de in beroep overgelegde medische informatie geen aanleiding geeft tot bijstelling van de FML. Uit de medische gegevens blijkt bovendien niet dat er sprake is van een situatie als bedoeld in de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid van het Uwv van 8 juli 2015, die aanleiding geeft tot het stellen van een urenbeperking op medische gronden. Mede gelet op het dagverhaal zoals weergegeven in het rapport van de verzekeringsarts van 31 juli 2015 en de in de FML opgenomen beperkingen is niet gebleken dat er een noodzaak zou zijn tot het opleggen van een urenbeperking.
4.3.
De geschiktheid van appellante voor de door de arbeidsdeskundige bij de schatting betrokken functies van productiemedewerker industrie, textielproductenmaker en machinebediende inpak-/verpakkingsmachine is afdoende gemotiveerd. Ook op dit punt wordt de aangevallen uitspraak onderschreven.
4.4.
Gelet op overwegingen 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellante bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van R.P.W. Jongbloed als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2019.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) R.P.W. Jongbloed
md