ECLI:NL:CRVB:2019:2963

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 september 2019
Publicatiedatum
11 september 2019
Zaaknummer
16/4354 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies in het kader van de WAO

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die sinds 1998 een WAO-uitkering ontvangt, heeft in 2014 een melding gedaan van toegenomen arbeidsongeschiktheid. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat er op 6 november 2013 geen sprake was van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid op 15 tot 25% heeft vastgesteld. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten, waaronder tinnitus en rug- en knieklachten. De Raad heeft de medische rapporten en de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt zijn. De Raad heeft het oordeel van de rechtbank onderschreven en het hoger beroep van appellant afgewezen. De uitspraak bevestigt dat de beoordeling van het Uwv correct was en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.4354 WAO

Datum uitspraak: 11 september 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
20 mei 2016, 16/20 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.C.G. Raymakers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, met daarbij een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 februari 2017.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2019. Voor appellant is
mr. Raymakers verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door L. den Hartog.
Het onderzoek ter zitting is geschorst en partijen zijn in de gelegenheid gesteld stukken in te dienen.
Appellant heeft op 29 januari 2019 medische informatie aan de Raad gestuurd. Het Uwv heeft de stukken ingediend die betrekking hebben op een latere beoordeling en een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 mei 2019. Appellant heeft op 23 mei 2019 nog een reactie aan de Raad gezonden.
Partijen hebben niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als verkoper/monteur. Op 3 september 1997 is appellant uitgevallen met psychische klachten. Met ingang van 2 september 1998 is hij in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De uitkering werd vanaf 1 mei 2009 berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
1.2.
Op 10 juli 2014 heeft appellant gemeld dat zijn gezondheid met ingang van
9 oktober 2013 is verslechterd. Appellant vindt dat hij niet kan werken, met name vanwege psychische klachten (spanningsklachten). Ook heeft hij rug- en knieklachten. Een verzekeringsarts heeft in een rapport van 19 maart 2015 vastgesteld dat bij appellant sprake is van een verminderde stressbestendigheid en daarom beperkingen gesteld voor persoonlijk en sociaal functioneren. Daarnaast zijn er beperkingen gesteld voor rug- en kniebelasting. Dat er sprake is van tinnitus is niet met objectieve gegevens onderbouwd. De beperkingen die gelden per 6 november 2013, vier weken na de melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid, zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 maart 2015. Een arbeidsdeskundige heeft in een rapport van 13 april 2015 de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 16,5%.
1.3.
Bij besluit van 22 april 2015 heeft het Uwv, onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige, de WAO-uitkering van appellant met ingang van
6 november 2013 onveranderd vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van
15 tot 25%.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 23 november 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 22 april 2015 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan zijn rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van respectievelijk 6 november 2015 en 20 november 2015 ten grondslag gelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de belastbaarheid van appellant in de FML adequaat is omschreven. Er is voldoende rekening gehouden met de psychische klachten van appellant en er is geen twijfel aan de beperkingen die zijn gesteld in verband met de lichamelijke klachten, waaronder tinnitus en gonarthrose aan de linker knie. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van een nieuwe functieselectie de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 23,21%, zodat appellant onveranderd
15 tot 25% arbeidsongeschikt wordt geacht.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanleiding is om te oordelen dat het Uwv de belastbaarheid van appellant onjuist heeft ingeschat. Omdat pas in beroep door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is toegelicht dat de door appellant in bezwaar ingediende informatie geen aanleiding geeft tot het aannemen van meer beperkingen, heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld in de door appellant in beroep gemaakte proceskosten. Ook is aan het Uwv opgedragen het door appellant betaalde griffierecht te vergoeden.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de medische grondslag van het bestreden besluit voldoende is. Volgens appellant is in het bijzonder onvoldoende rekening gehouden met zijn tinnitusklachten en de knie- en rugklachten. Appellant heeft er verder op gewezen dat hij per 29 december 2017 volledig arbeidsongeschikt wordt geacht, terwijl er tussen 2013 en 2017 in zijn situatie niets veranderd is.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep is in geschil of het Uwv appellant op de datum in geding,
6 november 2013, terecht 15 tot 25% arbeidsongeschikt heeft geacht.
4.2.
Omdat appellant vanaf 29 december 2017 volledig arbeidsongeschikt wordt geacht vanwege sterk wisselende mogelijkheden en appellant heeft aangevoerd dat er tussen 2013 en 2017 niets in zijn situatie is veranderd, is de behandeling van de zaak ter zitting op
17 januari 2019 geschorst. Appellant is in de gelegenheid gesteld om nog medische informatie in geding te brengen en het Uwv is verzocht om de stukken in te dienen die ten grondslag liggen aan de beoordeling in 2017.
4.3.
In reactie op de medische informatie die appellant op 29 januari 2019 aan de Raad heeft gestuurd, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep te kennen gegeven dat hieruit geen nieuwe medische feiten naar voren komen die zien op de datum in geding. Dat appellant knieklachten had was bekend en daarmee is rekening gehouden. De tinnitus wordt door de KNO-arts op 3 september 2015 voor het eerst genoemd en was kennelijk op de datum in geding nog niet aanwezig. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet daarom geen aanleiding tot aanpassing van de FML van 19 maart 2015. Dit toereikend gemotiveerde standpunt kan worden onderschreven.
4.4.
Dat appellant, zoals in het rapport van de verzekeringsarts van 26 september 2017 is vermeld, vanaf 1 januari 2016 toegenomen arbeidsongeschikt wordt geacht en dat de verzekeringsarts heeft vastgesteld dat er na de wachttijd van 104 weken geen sprake meer was van benutbare mogelijkheden, heeft geen invloed op de thans voorliggende beoordeling. Uit de medische stukken en de verzekeringsgeneeskundige rapporten die zijn opgesteld naar aanleiding van de melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid in 2014, kan niet worden afgeleid dat er op 6 november 2013 al sprake was van de volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de door het Uwv vastgestelde beperkingen, wordt het oordeel van de rechtbank onderschreven dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt zijn en deze functies aan het bestreden besluit ten grondslag kunnen worden gelegd.
4.6.
Gelet op wat onder 4.1 tot en met 4.5 is overwogen, slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 september 2019.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) S.L. Alves

KS