ECLI:NL:CRVB:2019:2963
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies in het kader van de WAO
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die sinds 1998 een WAO-uitkering ontvangt, heeft in 2014 een melding gedaan van toegenomen arbeidsongeschiktheid. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat er op 6 november 2013 geen sprake was van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid op 15 tot 25% heeft vastgesteld. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten, waaronder tinnitus en rug- en knieklachten. De Raad heeft de medische rapporten en de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt zijn. De Raad heeft het oordeel van de rechtbank onderschreven en het hoger beroep van appellant afgewezen. De uitspraak bevestigt dat de beoordeling van het Uwv correct was en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.