ECLI:NL:CRVB:2019:2905
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep WIA-uitkering en medische beoordeling door Uwv
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uwv om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die zich op 8 augustus 2014 ziek meldde met psychische en lichamelijke klachten, had een aanvraag ingediend op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had na medisch onderzoek vastgesteld dat appellante met ingang van 5 augustus 2016 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en weigerde haar daarom de uitkering. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt na aanvullend onderzoek. De rechtbank Arnhem verklaarde het beroep van appellante ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
Tijdens de zitting op 14 augustus 2019 heeft appellante haar standpunt toegelicht, waarbij zij stelde dat het medisch onderzoek door het Uwv onvolledig was en dat haar beperkingen niet adequaat waren ingeschat. Ze verwees naar rapporten van haar psycholoog en huisarts die haar psychische en fysieke klachten onderbouwden. Het Uwv verdedigde zijn eerdere beslissing en stelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv inderdaad zorgvuldig had gehandeld en dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van appellante om een onafhankelijke deskundige te benoemen af. De Raad concludeerde dat appellante in staat was de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen, en dat het hoger beroep niet slaagde.