ECLI:NL:CRVB:2019:2902

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 september 2019
Publicatiedatum
4 september 2019
Zaaknummer
17/6804 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na medisch onderzoek en geschiktheid voor functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant, die als verkoopmedewerker heeft gewerkt, heeft een WIA-uitkering aangevraagd na uitval wegens psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag geweigerd, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met de klachten van appellant.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn stelling dat zijn lichamelijke en psychische beperkingen waren onderschat. Hij verwees naar informatie van zijn psycholoog, waarin hij stelde dat er een urenbeperking had moeten worden aangenomen. Het Uwv heeft echter bevestigd dat de eerdere uitspraak van de rechtbank correct was. De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere beoordeling kon onderbouwen.

De Raad heeft de geschiktheid van appellant voor de geselecteerde functies, zoals samensteller elektrotechnische apparatuur en boekhouder, afdoende gemotiveerd geacht. De conclusie was dat het hoger beroep niet slaagde en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd moest worden. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.6804 WIA

Datum uitspraak: 4 september 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag
van 30 augustus 2017, 17/2547 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. Goudkade hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juli 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Goudkade. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is werkzaam geweest als verkoopmedewerker. Voor dat werk is hij op
21 mei 2013 uitgevallen wegens psychische klachten. Bij besluit van 5 september 2016 heeft het Uwv geweigerd appellant met ingang van 20 mei 2015, na ommekomst van de wettelijke wachttijd van 104 weken, een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van
1 maart 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 februari 2017 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Blijkens het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn alle door appellant in bezwaar naar voren gebrachte klachten en de medische informatie van de behandelend sector op deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich daarmee in voldoende mate een beeld heeft gevormd van de psychische en fysieke klachten van appellant. De rechtbank heeft in wat appellant heeft aangevoerd geen reden gezien voor twijfel aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgens de rechtbank afdoende gemotiveerd dat voor het stellen van een urenbeperking voor appellant geen medische argumenten aanwezig zijn. Tot slot heeft de rechtbank, uitgaande van de juistheid van de FML, geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de geschiktheid van appellant voor de geselecteerde functies.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep de stelling dat zijn lichamelijke en psychische beperkingen zijn onderschat, herhaald. Ter onderbouwing heeft appellant verwezen naar informatie van de psycholoog van 22 juni 2015. Volgens appellant had er een urenbeperking moeten worden aangenomen. Appellant heeft verder aangevoerd dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd over zijn gezondheidssituatie op de datum in geding (20 mei 2015) is in essentie een herhaling van wat hij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden afdoende besproken in de aangevallen uitspraak. Het oordeel over de volledigheid en zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door de artsen van het Uwv, de juistheid van de FML van 8 februari 2017 en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen van de rechtbank worden onderschreven.
4.2.
Daaraan wordt het volgende toegevoegd. Appellant meent dat uit de informatie van de psycholoog van 22 juni 2015 valt af te leiden dat er verdergaande beperkingen hadden moeten worden aangenomen. De bewuste brief bevat een advies met betrekking tot de re-integratie. In het advies staat vermeld dat er op lange termijn geen beperkingen zijn die de re-integratie en het functioneren van appellant in de weg kunnen staan. Appellant heeft momenteel voornamelijk last van problemen in cognitief functioneren, zoals aandachts- en concentratieproblemen, vergeetachtigheid, moeite met het nemen van beslissingen en prikkelgevoeligheid. Het voorstel is een stapsgewijze re-integratie waarbij gelet wordt op de cognitieve beperkingen zoals die er nu zijn. Werken onder stressvolle omstandigheden en het werken met deadlines is onwenselijk. Gezien het medicatiegebruik dient rekening te worden gehouden met vertraging in de reactiesnelheid.
4.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat zaken rond de re-integratie buiten de beoordeling van de belastbaarheid voor werk vallen. De verzekeringsarts heeft wel rekening gehouden met de informatie van de psycholoog en de informatie betrokken bij zijn beoordeling. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is appellant aangewezen op niet te stresserend werk. In de FML zijn al beperkingen aangenomen bij een voorspelbare werksituatie (1.9.5) en werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken (1.9.7). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend en inzichtelijk gemotiveerd dat uit het verslag van de psycholoog geen klinische gegevens naar voren komen die zouden moeten leiden tot het aannemen van een urenbeperking. Het Uwv heeft ook toereikend gemotiveerd dat uit de onderzoeken van de verzekeringsartsen niet blijkt van een verminderde reactiesnelheid bij appellant. In hoger beroep heeft appellant geen nieuwe medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat zijn beperkingen zijn onderschat.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML, is de geschiktheid van appellant voor de geselecteerde functies van samensteller elektrotechnische apparatuur/wikkelaar, boekhouder/loonadministrateur en medewerker intern transport afdoende gemotiveerd door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
4.5.
Gelet op overwegingen 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van M.A.E. Lageweg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 september 2019.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) M.A.E. Lageweg
md