In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Appellante, die sinds 2009 gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, had een WGA-uitkering ontvangen die per 12 april 2016 door het Uwv was beëindigd. Dit besluit was gebaseerd op een herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid, waarbij de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige tot de conclusie kwamen dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat haar beperkingen waren toegenomen en dat er medische informatie ontbrak die de verzekeringsartsen hadden moeten opvragen.
De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren om een onafhankelijke deskundige te benoemen, zoals appellante had verzocht op basis van het arrest Korošec. De in hoger beroep ingebrachte informatie werd niet als voldoende beschouwd om het oordeel van de rechtbank te weerleggen.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af, met de conclusie dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.