ECLI:NL:CRVB:2019:2896
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet gemelde inkomsten uit handel in oude metalen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellanten is bevestigd. Appellanten ontvangen sinds 10 augustus 2003 bijstand naar de norm van gehuwden, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW). Naar aanleiding van een melding van de Criminele Inlichtingen Eenheid over illegale taxi-activiteiten van appellant, heeft de sociale recherche een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstand. Dit onderzoek leidde tot waarnemingen van handelsactiviteiten in oude metalen door appellant, die geen administratie bijhield van deze activiteiten. Het college heeft de bijstand van appellanten ingetrokken met terugwerkende kracht en de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd. De rechtbank heeft het beroep van appellanten tegen dit besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep hebben appellanten aangevoerd dat zij de inlichtingenverplichting niet hebben geschonden en dat er geen redelijke aanleiding was voor het onderzoek. De Raad heeft echter geoordeeld dat de bevindingen van het onderzoek aantonen dat appellanten inkomsten hebben gegenereerd uit de handel in oude metalen en dat zij deze inkomsten niet hebben gemeld. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de terugvordering van de bijstand terecht is.