Uitspraak
18 2250 PW
PROCESVERLOOP
C. van den Bergh.
OVERWEGINGEN
31 maart 2017 verschenen in het bijzijn van X. Tijdens het gesprek heeft appellante een ook door haar getekende huurovereenkomst voor onbepaalde tijd overgelegd. In de loop van het gesprek heeft de handhavingsmedewerker X verzocht de spreekkamer te verlaten. Het gesprek is vervolgens met appellante voortgezet. De handhavingsmedewerker heeft appellante aan het einde van het gesprek om toestemming gevraagd een huisbezoek af te leggen na afloop van het gesprek. Appellante heeft die toestemming geweigerd.
26 augustus 2016 op het uitkeringsadres staat ingeschreven. Verder blijkt uit de door appellante overgelegde bankafschriften over de periode vanaf 1 juni 2016 dat appellante veelvuldig pinbetalingen in [woonplaats] heeft verricht. Bovendien waren de bankafschriften van appellante verzonden naar een adres in [woonplaats].
31 maart 2017 dermate onzorgvuldig was dat de weigering mee te werken aan het huisbezoek haar niet mag worden tegengeworpen. De handhavingsmedewerker heeft X, die appellante bijstond, ten onrechte weggestuurd tijdens het gesprek op 31 maart 2017, appellante heeft geen schriftelijke kennisgeving ontvangen van de uitsluiting van X en heeft ten onrechte geen bedenktijd en gelegenheid om te overleggen met X gekregen over het verlenen van medewerking aan het huisbezoek. Deze beroepsgrond slaagt niet. Daartoe wordt als volgt overwogen.
BESLISSING
A.M. Pasmans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2019.