In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, die zich had ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. De verzekeringsarts had de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 65 tot 80% en dit werd door de rechtbank Noord-Nederland bevestigd. Appellant was van mening dat zijn situatie was verslechterd en dat er meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen. Hij voerde aan dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet adequaat was aangepast aan zijn medische situatie, die onder andere PTSS en klachten aan de rechterarm omvatte.
De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts overtuigend had onderbouwd dat de beperkingen in de FML voldoende recht deden aan de diagnose PTSS en het gebruik van antidepressiva. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen objectieve verslechtering van de belastbaarheid was aangetoond. De argumenten van appellant dat er een verdergaande duurbeperking had moeten worden aangenomen, werden verworpen, omdat er geen medische noodzaak was aangetoond voor de door appellant gevolgde therapieën. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.