ECLI:NL:CRVB:2019:2864
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant. Appellant, die eerder werkzaam was als applicatiespecialist, had zich op 1 november 2016 ziek gemeld na het beëindigen van zijn dienstverband op 31 december 2014. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde na medische onderzoeken dat appellant geen recht meer had op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) per 4 januari 2017 en 3 april 2017. Appellant was het niet eens met deze besluiten en heeft hoger beroep ingesteld.
De rechtbank Overijssel had eerder de beroepen van appellant tegen de besluiten van het Uwv ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de medische onderzoeken zorgvuldig waren uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de artsen van het Uwv. Appellant voerde in hoger beroep aan dat er wel degelijk lichamelijke beperkingen waren en dat de onderzoeken onvoldoende waren, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de door appellant aangedragen gronden summier waren en geen aanleiding gaven om anders te oordelen dan de rechtbank had gedaan.
De Centrale Raad bevestigde de oordelen van de rechtbank en oordeelde dat appellant per 4 januari 2017 en 3 april 2017 geschikt was voor zijn arbeid als applicatiespecialist. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.