ECLI:NL:CRVB:2019:2862

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 augustus 2019
Publicatiedatum
29 augustus 2019
Zaaknummer
17/6192 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Stehouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake intrekking bijstandsverlening na opschorting wegens niet tijdig verstrekken van gegevens

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg ongegrond heeft verklaard voor zover het de intrekking van de bijstand betreft. Appellant ontving vanaf 6 mei 2014 bijstand op basis van de Participatiewet (PW) en heeft verzuimd om op verzoek van het college de benodigde gegevens te verstrekken. Het college heeft daarop de bijstand opgeschort en later ingetrokken. Appellant heeft geen bezwaar gemaakt tegen de opschorting en heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte zijn beroep tegen de besluiten van het college niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellant geen bezwaar heeft gemaakt tegen de opschorting en dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellant een verwijt kan worden gemaakt voor het niet tijdig aanleveren van de gevraagde gegevens. De beroepsgronden van appellant, waaronder de stelling dat er sprake was van misbruik van recht en schijn van partijdigheid, worden verworpen. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

17.6192 PW

Datum uitspraak: 29 augustus 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 september 2017, 17/1488 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft [A], voorzitter van Stichting [naam stichting], hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend en desgevraagd nadere informatie toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2019. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. Claessen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving vanaf 6 mei 2014 bijstand, laatstelijk ingevolge de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande jonger dan 21 jaar.
1.2.
In het kader van een rechtmatigheidsonderzoek heeft het college bij brief van
14 december 2016 aan appellant verzocht om uiterlijk 21 december 2016 verschillende stukken over te leggen, waaronder bankafschriften en bewijzen van inkomsten, schulden en vermogen. Appellant heeft hieraan geen gehoor gegeven.
1.3.
Bij besluit van 28 december 2016 (besluit 1) heeft het college het recht op bijstand van appellant met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de PW met ingang van
28 december 2016 opgeschort. Hierbij heeft het college appellant in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen door uiterlijk op 11 januari 2017 de gevraagde gegevens alsnog in te leveren. Ook aan dit verzoek heeft appellant geen gehoor gegeven. Appellant heeft tegen de opschorting geen bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij besluit van 19 januari 2017 (besluit 2) heeft het college de bijstand van appellant met toepassing van artikel 54, derde lid (lees: vierde lid), van de PW per 28 december 2016 ingetrokken. Daarnaast heeft het college de bijstand over de periode van 28 december 2016 tot en met 31 december 2016 herzien. Appellant heeft tegen het besluit 2 voor zover dat ziet op de intrekking van de bijstand met ingang van 28 december 2016 bezwaar gemaakt.
1.5.
Bij besluit van 16 februari 2017 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard.
1.6.
Naar aanleiding van een nieuwe aanvraag om bijstand van appellant heeft het college hem met ingang van 31 januari 2017 bijstand toegekend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard voor zover het de intrekking met ingang van 28 december 2016 betreft. De rechtbank heeft het beroep tegen de opschorting van de bijstand en de herziening van de bijstand niet-ontvankelijk verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ontvankelijkheid beroep tegen besluit 1 en besluit 2 voor zover dat ziet op de herziening van de bijstand over de periode van 28 december 2016 tot en met 31 december 2016
4.1.
Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank het beroep tegen besluit 1 en besluit 2, voor zover dat ziet op de herziening van de bijstand, ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Deze beroepsgrond kan niet slagen. Appellant heeft in zijn bezwaarschrift aangegeven dat hij het niet eens is met het besluit van 19 januari 2017 om zijn uitkering in te trekken. De rechtbank heeft terecht overwogen dat appellant geen bezwaar heeft gemaakt tegen besluit 1 en besluit 2 voor zover dat ziet op de herziening van de bijstand. Appellant kan daarom tegen deze besluiten niet meer opkomen in beroep. De rechtbank heeft het beroep van appellant voor zover dat ziet op besluit 1 en besluit 2, voor zover dat ziet op de herziening van de bijstand dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Intrekking na opschorting
4.2.
Bij de beantwoording van de vraag of het bijstandverlenend orgaan op grond van
artikel 54, vierde lid, van de PW bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan
of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken. Vergelijk de uitspraak van
12 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:61.
4.3.
Vaststaat dat appellant de gevraagde gegevens niet op 11 januari 2017 heeft overgelegd. Niet in geschil is dat deze gegevens van belang zijn voor de beoordeling van het recht op bijstand van appellant. Tussen partijen is in geschil of appellant van het niet overleggen van de gegevens een verwijt kan worden gemaakt.
4.4.
Appellant heeft aangevoerd dat hij ziek was en naar Amsterdam moest voor onderzoek. Hij was daarom zo emotioneel dat het hem niet is gelukt om de papieren te verzamelen. Deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen is het begrijpelijk dat de medische situatie moeilijk was voor appellant, maar appellant heeft hiermee niet aannemelijk gemaakt dat hij niet in staat was, eventueel met behulp van derden, de verzochte gegevens over te leggen. Daarnaast had het op de weg van appellant gelegen om contact op te nemen met het college en om uitstel te verzoeken. Appellant heeft dit niet gedaan. Van het niet verstrekken van gegevens kan hem dan ook een verwijt worden gemaakt. Anders dan appellant verder stelt, heeft het college hem niet verzocht om medische gegevens over te leggen. Uit het dossier blijkt dat appellant de medische gegevens in bezwaar uit eigen beweging heeft overgelegd en niet dat het college hem hier om heeft verzocht.
4.5.
Voorts heeft appellant aangevoerd dat het college de bijstand alleen mag intrekken indien sprake zou zijn van fraude. Appellant verwijst naar uitspraak van de rechtbank
Zeeland-West-Brabant van 14 maart 2016 (ECLI:RBZWB:2016:1788). Ook deze grond kan niet slagen. Artikel 54, vierde lid, van de PW bepaalt dat het college bevoegd is tot intrekking van de bijstand indien de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken en hem hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Gelet op 4.3 en 4.4 is hiervan in het geval van appellant sprake. Het college was dan ook bevoegd de bijstand van appellant met ingang van 28 december 2016 in te trekken. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de door appellant genoemde uitspraak niet vergelijkbaar is met de hier voorliggende zaak. In de door appellant aangehaalde uitspraak is het recht op bijstand ingetrokken met als reden dat betrokkene de inlichtingenplicht had geschonden omdat hij niet woonde op het opgegeven adres. In onderhavige zaak is de bijstand ingetrokken omdat appellant de gevraagde gegevens niet binnen de gestelde termijn heeft overgelegd. Er is in de hier voorliggende zaak dus sprake van een andere grondslag voor het intrekken van het recht op bijstand en daarmee ook van een andere bewijslast voor het college.
Misbruik van recht en schijn van partijdigheid
4.6.
Tot slot heeft appellant aangevoerd dat er sprake is van misbruik van recht en schijn van partijdigheid. Deze beroepsgrond is niet nader onderbouwd en kan dan ook niet slagen.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer, in tegenwoordigheid van A.M. Pasmans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2019.
(getekend) A. Stehouwer
(getekend) A.M. Pasmans