ECLI:NL:CRVB:2019:2858

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 augustus 2019
Publicatiedatum
29 augustus 2019
Zaaknummer
17/7465 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag AOW-pensioen na onderzoek naar verblijf en werkzaamheden in Nederland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, woonachtig in Marokko, had een aanvraag voor een AOW-pensioen ingediend, welke door de Sociale verzekeringsbank (Svb) was afgewezen. De Svb stelde dat appellant niet verzekerd was voor de AOW, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij in Nederland had gewoond of gewerkt in de jaren 1974 en 1975. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de Svb zorgvuldig onderzoek had verricht naar de verblijfplaats en werkzaamheden van appellant in Nederland. Dit onderzoek omvatte navraag bij verschillende instanties, waaronder de gemeente Amsterdam en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Svb vond geen bewijs dat appellant in de genoemde jaren in Nederland had gewoond of gewerkt, ondanks de door appellant overgelegde documenten.

De Raad concludeerde dat de Svb terecht had vastgesteld dat appellant niet verzekerd was voor de AOW en dat de aanvraag om AOW-pensioen terecht was afgewezen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.7465 AOW

Datum uitspraak: 29 augustus 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
11 oktober 2017, 17/2178 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2019. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.J.A. Erkens-Hanssen.

OVERWEGINGEN

1. Appellant heeft een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd. De Svb heeft deze aanvraag afgewezen bij besluit van 19 oktober 2016, op de grond dat appellant niet verzekerd is geweest voor de AOW. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is ongegrond verklaard bij het bestreden besluit van 6 maart 2017.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De aanvraag is naar het oordeel van de rechtbank terecht afgewezen omdat aan de hand van de beschikbare informatie niet kan worden vastgesteld dat appellant verzekerd is geweest voor de AOW. De Svb heeft voldoende zorgvuldig onderzoek verricht om de stelling van appellant dat hij in Nederland heeft gewoond en gewerkt te verifiëren.
3. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat hij recht heeft op een AOW-pensioen. Hij heeft aangevoerd dat hij in Nederland gewoond en gewerkt heeft en dat hij namen en adressen van zijn werkgevers heeft doorgegeven.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of appellant verzekerde tijdvakken voor de AOW heeft opgebouwd.
4.2.
Appellant heeft in zijn aanvraag te kennen gegeven dat hij in de jaren 1974 en 1975 in Nederland heeft gewoond en gewerkt. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft hij een brief overgelegd van het Gemeenschappelijk Administratiekantoor (GAK) van 5 september 1975 op naam van [naam A], met als werkgever [naam werkgever B.V.]. Verder zijn ingezonden een brief van de Bedrijfsvereniging voor Detailhandel en Ambachten (DETAM) van 17 oktober 1975 op naam van [naam B], een nota van een reisbureau van 27 oktober 1975 op naam van [naam A] en een identiteitskaart behorende bij een netabonnement op naam van [naam C].
4.3.
De Svb heeft bij de gemeente Amsterdam navraag gedaan of appellant ingeschreven is geweest in het bevolkingsregister. De gemeente Amsterdam heeft meegedeeld dat de naam van appellant in het bevolkingsregister niet is vermeld. Ook in het Schakelregister is appellant niet bekend. De Svb heeft bij beide instanties gevraagd om te zoeken op de volgende namen en geboortedata: [naam A], [naam B], [naam C], [naam D], geboren op 1950, [in 1] 1950 en
[in 2] 1950.
4.4.
Verder heeft de Svb navraag gedaan bij Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Detailhandel. De naam van appellant komt echter niet voor in de administratie van de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Detailhandel.
4.5.
Naar aanleiding van de brieven van het GAK en de DETAM heeft de Svb ook onderzoek gedaan bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) naar de vraag of appellant in 1975 ziekengeld heeft ontvangen. De Svb heeft het Uwv verzocht te zoeken op de namen [Appellant], el [naam C], el [naam B] en [naam D], geboren 1950, [in 1] 1950 of [in 2] 1950. Ook dit onderzoek heeft niets opgeleverd.
4.6.
Over de werkgever [naam werkgever B.V.] heeft de Svb geen nadere informatie kunnen vinden. Uit de door appellant ingezonden nota van een reisbureau van 27 oktober 1975 en een identiteitskaart behorende bij een netabonnement kunnen geen verzekerde tijdvakken van wonen of werken in Nederland worden afgeleid.
4.7.
Gelet op overweging 4.2 tot en met 4.6 heeft de Svb aan de hand van de door appellant verstrekte informatie onderzoek verricht naar het mogelijke verblijf en de mogelijke werkzaamheden van appellant in Nederland. Dit onderzoek is zorgvuldig geweest. Geconcludeerd wordt dat niet aannemelijk is dat appellant in de jaren 1974 en 1975 in Nederland heeft gewoond of gewerkt. De aanvraag van een AOW-pensioen is terecht afgewezen. Het oordeel van de rechtbank is dus juist.
4.8.
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2019.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) H. Achtot
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde (volksverzekeringen).
ew