Uitspraak
3 januari 2017, 16/2105 (aangevallen uitspraak)
mr. Blasweiler verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.M.C. Beijen.
OVERWEGINGEN
2 november 2011 tot en met 31 december 2015 betaalde uitkering tot een bedrag van € 58.705,20 van appellante teruggevorderd (primair besluit 2). Bij besluit van 13 januari 2016 (primair besluit 3) heeft het Uwv appellante met ingang van 1 januari 2016 weer in aanmerking gebracht voor een Wajong-uitkering.
2 mei 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellante gegrond verklaard en de primaire besluiten 1, 2 en 3 herroepen. Verder heeft het Uwv geconcludeerd dat appellante over de periode van 2 november 2011 tot en met 25 november 2015 buiten Nederland heeft gewoond, zodat de Wajong-uitkering van appellante met ingang van
1 december 2011 wordt ingetrokken en het recht op de Wajong-uitkering per 1 december 2015 herleeft. De door appellante ontvangen Wajong-uitkering over de periode van
1 december 2011 tot en met 30 november 2015 wordt teruggevorderd tot een bedrag van
€ 56.686,75. Verder is in het bestreden besluit opgenomen dat hiervoor met appellante reeds een betalingsregeling is afgesproken van € 25,- per maand.
30 november 2015 buiten Nederland is gaan wonen, waardoor zij ten onrechte in deze periode een Wajong-uitkering heeft ontvangen.
2 november 2011 tot en met 30 november 2015 uitsluitend tussen 28 april 2013en 1 mei 2013, op 25 en 26 februari 2015 en tussen 26 en 30 november 2015 pintransacties in Nederland hebben plaatsgevonden. Voor het overige hebben de pintransacties uitsluitend in Turkije plaatsgevonden. Verder staat vast dat aan appellante maar één betaalpas is uitgereikt, zodat het niet anders kan zijn dan dat de pintransacties met de betaalpas van appellante zijn gedaan. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het Uwv hieruit terecht heeft geconcludeerd dat appellante in de periode van 2 november 2011 tot en met 30 november 2015 in Turkije verbleef. Voor deze conclusie wordt voorts steun gevonden in een bericht dat door appellante is ondertekend en is gericht aan de Rabobank, gedateerd 26 september 2011. Hierin wordt de Rabobank verzocht de bankpas van appellante op te sturen naar een adres in Turkije, omdat zij sinds een tijdje in Turkije woont. Appellante heeft hier tegenover gesteld dat zij haar bankpas aan haar Turkse echtgenoot heeft afgegeven, zodat hij financieel in staat was zorg te dragen voor hun kinderen die bij hem in Turkije verbleven. Zij heeft deze stelling echter niet onderbouwd en ook niet overtuigend toegelicht hoe zij dan weer in het bezit kwam van de bankpas ten tijde van de pintransacties in Nederland, en hoe haar partner daarna weer in het bezit kwam van de bankpas in Turkije. Dat zij niet continu, maar veelvuldig kortdurend in Turkije verbleef, heeft appellante evenmin met stukken onderbouwd, bijvoorbeeld aan de hand van de vliegtickets. Dat appellante gedurende vier jaar wel in Nederland heeft gewoond maar nauwelijks over haar bankpas heeft beschikt, roept voorts de vraag op hoe zij dan heeft kunnen voorzien in haar levensonderhoud. De enkele verklaring dat zij op en van de straat heeft geleefd, is daarvoor onvoldoende. Aan de stelling van appellante wordt dan ook voorbij gegaan.