ECLI:NL:CRVB:2019:2850

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2019
Publicatiedatum
29 augustus 2019
Zaaknummer
17/1231 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering Wajong-uitkering wegens schending inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking en terugvordering van een Wajong-uitkering. Appellante, die in de periode van 2 november 2011 tot en met 30 november 2015 buiten Nederland woonde, heeft verzuimd dit aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) te melden. Hierdoor heeft zij ten onrechte een Wajong-uitkering ontvangen. Het Uwv heeft na een anonieme melding een onderzoek ingesteld, waaruit bleek dat appellante in Turkije woonde. De Wajong-uitkering is met terugwerkende kracht ingetrokken en het Uwv heeft een bedrag van € 58.705,20 teruggevorderd. Appellante heeft bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft haar bezwaren gegrond verklaard en de besluiten herroepen, met als gevolg dat de uitkering per 1 december 2011 werd ingetrokken en het recht op uitkering per 1 december 2015 herleefde. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad van Beroep is bevestigd. De Raad oordeelde dat het Uwv zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat appellante haar inlichtingenverplichting heeft geschonden. De stelling van appellante dat haar persoonlijkheidsstoornis haar niet kan worden aangerekend, werd verworpen, omdat de inlichtingenverplichting objectief is geformuleerd. De Raad concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

17/1231 Wajong
Datum uitspraak: 28 augustus 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
3 januari 2017, 16/2105 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.G. Blasweiler, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2019. Voor appellante is
mr. Blasweiler verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.M.C. Beijen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 9 februari 2007 heeft het Uwv aan appellante met ingang van 17 januari 2007 een uitkering toegekend op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
1.2.
Naar aanleiding van een anonieme melding op 13 november 2015 dat appellante sinds vijf jaar in Turkije zou wonen, heeft het Uwv een onderzoek ingesteld naar mogelijk door appellante gepleegde uitkeringsfraude. Er is dossieronderzoek verricht, er zijn bankgegevens opgevraagd en er heeft een onderzoek van de bankafschriften plaatsgevonden. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 7 december 2015. Daarin is onder meer geconcludeerd dat appellante sinds 2 november 2011 in Turkije woonachtig is, zonder dat zij het Uwv hierover heeft geïnformeerd. Bij besluit van 8 december 2015 heeft het Uwv de Wajong-uitkering van appellante met ingang van 2 november 2011 ingetrokken (primair besluit 1). Bij besluit van eveneens 8 december 2015 heeft het Uwv de over de periode van
2 november 2011 tot en met 31 december 2015 betaalde uitkering tot een bedrag van € 58.705,20 van appellante teruggevorderd (primair besluit 2). Bij besluit van 13 januari 2016 (primair besluit 3) heeft het Uwv appellante met ingang van 1 januari 2016 weer in aanmerking gebracht voor een Wajong-uitkering.
1.3.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten 1, 2 en 3. Bij besluit van
2 mei 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellante gegrond verklaard en de primaire besluiten 1, 2 en 3 herroepen. Verder heeft het Uwv geconcludeerd dat appellante over de periode van 2 november 2011 tot en met 25 november 2015 buiten Nederland heeft gewoond, zodat de Wajong-uitkering van appellante met ingang van
1 december 2011 wordt ingetrokken en het recht op de Wajong-uitkering per 1 december 2015 herleeft. De door appellante ontvangen Wajong-uitkering over de periode van
1 december 2011 tot en met 30 november 2015 wordt teruggevorderd tot een bedrag van
€ 56.686,75. Verder is in het bestreden besluit opgenomen dat hiervoor met appellante reeds een betalingsregeling is afgesproken van € 25,- per maand.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat het onderzoek van het Uwv zorgvuldig is geweest. Dat het onderzoek slechts vijf dagen in beslag heeft genomen, maakt dit niet anders. Uit de pintransacties van de aan appellante verstrekte betaalpas is gebleken dat tussen 2 november 2011 tot en met 25 november 2015 slechts op enkele dagen in Nederland is gepind en dat voor het overige in Turkije is gepind. Niet aannemelijk is dat appellante haar betaalpas aan haar in Turkije wonende partner heeft verstrekt en ook niet aannemelijk is dat haar verblijf in Turkije telkens kortdurend was. Uit de pintransacties blijkt volgens de rechtbank eerder het tegenovergestelde, zodat het Uwv op goede gronden heeft aangenomen dat appellante in de periode van 2 november 2011 tot en met 30 november 2015 in Turkije verbleef. Zij had daardoor in die periode geen recht op een Wajong-uitkering. Als gevolg daarvan heeft het Uwv in die periode aan appellante onverschuldigde betalingen gedaan, zodat het Uwv verplicht was over te gaan tot terugvordering. Appellante wordt niet gevolgd in haar stelling dat het Uwv zou hebben nagelaten om in bezwaar opnieuw te beslissen over de terugvordering. In het bestreden besluit is immers een nieuwe periode vastgesteld vanaf wanneer de Wajong-uitkering van appellante wordt ingetrokken, vanaf wanneer het recht op een Wajong-uitkering herleeft en waarover de kosten van ten onrechte uitbetaalde uitkering van appellante worden teruggevorderd. Dat heeft ook geresulteerd in een lager terugvorderingsbedrag.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat het Uwv ten onrechte geen nieuwe besluiten heeft genomen nadat haar bezwaren bij het bestreden besluit gegrond zijn verklaard. Verder heeft appellante herhaald dat uit de pintransacties niet kan worden afgeleid dat zij in de periode van 2 november 2011 tot en met 30 november 2015 in Turkije heeft gewoond. Wel heeft zij daar in deze periode steeds kortdurend verbleven. De rechtbank is voorts ten onrechte niet ingegaan op de gronden die appellante in beroep heeft aangevoerd, waarbij zij heeft verwezen naar de in bezwaar aangevoerde gronden. Meer in het bijzonder heeft appellante aangevoerd dat zij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden. Vanwege haar persoonlijkheidsstoornis kan van appellante niet worden verwacht dat zij in redelijkheid had kunnen beseffen dat zij haar kortstondige verblijven in Turkije had moeten melden. In dit verband heeft appellante een beroep gedaan op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015 (ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212, Korošec) en verzocht om benoeming van een onafhankelijke deskundige. Tot slot heeft appellante aangevoerd dat zij nimmer het bedrag van € 56.686,75 zal kunnen terugbetalen en dat als gevolg van de terugvordering haar en haar gezin alle kansen worden ontnomen om voor lengte van jaren in een betere financiële positie te geraken.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is of appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door aan het Uwv niet te melden dat zij in de periode van 2 november 2011 tot en met
30 november 2015 buiten Nederland is gaan wonen, waardoor zij ten onrechte in deze periode een Wajong-uitkering heeft ontvangen.
4.1.1.
Op grond van artikel 3:74 van de Wajong is de jonggehandicapte verplicht om aan het Uwv onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering.
4.1.2.
Op grond van artikel 3:18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet Wajong trekt het Uwv een besluit tot toekenning van Wajong-uitkering onder andere in indien het niet nakomen van de inlichtingenverplichting van artikel 3:74 van de Wet Wajong ertoe heeft geleid dat ten onrechte een uitkering is verleend.
4.1.3.
Op grond van artikel 3:19, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet Wajong eindigt het recht op een Wajong-uitkering met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de jonggehandicapte buiten Nederland is gaan wonen.
4.1.4.
Op grond van artikel 1:3 van de Wajong wordt waar een natuurlijk persoon woont naar de omstandigheden beoordeeld.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het onderzoek van het Uwv zorgvuldig is geweest. De enkele omstandigheid dat het onderzoek slechts vijf dagen in beslag heeft genomen is geen aanleiding hier anders over te oordelen.
4.3.
Niet in geschil is dat uit de bankafschriften van appellante blijkt dat in de periode van
2 november 2011 tot en met 30 november 2015 uitsluitend tussen 28 april 2013en 1 mei 2013, op 25 en 26 februari 2015 en tussen 26 en 30 november 2015 pintransacties in Nederland hebben plaatsgevonden. Voor het overige hebben de pintransacties uitsluitend in Turkije plaatsgevonden. Verder staat vast dat aan appellante maar één betaalpas is uitgereikt, zodat het niet anders kan zijn dan dat de pintransacties met de betaalpas van appellante zijn gedaan. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het Uwv hieruit terecht heeft geconcludeerd dat appellante in de periode van 2 november 2011 tot en met 30 november 2015 in Turkije verbleef. Voor deze conclusie wordt voorts steun gevonden in een bericht dat door appellante is ondertekend en is gericht aan de Rabobank, gedateerd 26 september 2011. Hierin wordt de Rabobank verzocht de bankpas van appellante op te sturen naar een adres in Turkije, omdat zij sinds een tijdje in Turkije woont. Appellante heeft hier tegenover gesteld dat zij haar bankpas aan haar Turkse echtgenoot heeft afgegeven, zodat hij financieel in staat was zorg te dragen voor hun kinderen die bij hem in Turkije verbleven. Zij heeft deze stelling echter niet onderbouwd en ook niet overtuigend toegelicht hoe zij dan weer in het bezit kwam van de bankpas ten tijde van de pintransacties in Nederland, en hoe haar partner daarna weer in het bezit kwam van de bankpas in Turkije. Dat zij niet continu, maar veelvuldig kortdurend in Turkije verbleef, heeft appellante evenmin met stukken onderbouwd, bijvoorbeeld aan de hand van de vliegtickets. Dat appellante gedurende vier jaar wel in Nederland heeft gewoond maar nauwelijks over haar bankpas heeft beschikt, roept voorts de vraag op hoe zij dan heeft kunnen voorzien in haar levensonderhoud. De enkele verklaring dat zij op en van de straat heeft geleefd, is daarvoor onvoldoende. Aan de stelling van appellante wordt dan ook voorbij gegaan.
4.4.
Het in of buiten Nederland wonen is, gelet op onder meer artikel 3:19 van de Wajong, zonder meer een gegeven dat van invloed is op het recht op uitkering. Door aan het Uwv niet te melden dat zij met ingang van 2 november 2011 buiten Nederland woonde, heeft appellante dan ook de op haar rustende inlichtingenverplichting van artikel 3:74 van de Wajong geschonden. Appellante heeft aangevoerd dat deze schending haar niet kan worden aangerekend in verband met haar persoonlijkheidsstoornis. In het geval van schending van de inlichtingenverplichting is echter niet relevant of sprake is van verwijtbaarheid of niet, omdat de in artikel 3:74 van de Wajong neergelegde verplichting een objectief geformuleerde verplichting is, waarbij verwijtbaarheid geen rol speelt. Omdat niet relevant is of de schending van de inlichtingenverplichting door appellante haar wel of niet kan worden aangerekend als gevolg van haar persoonlijkheidsstoornis, bestaat voor het inschakelen van een deskundige geen aanleiding. Het beroep van appellante op het arrest Korošec slaagt daarom niet. Omdat sprake is van een objectief geformuleerde verplichting is voorts niet van belang of het Uwv appellante heeft gewezen op het bestaan van de inlichtingenverplichting, nog daargelaten dat appellante deze stelling op geen enkele wijze heeft onderbouwd.
4.5.
Omdat appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting van artikel 3:74 van de Wajong heeft geschonden, was het Uwv op grond van artikel 3:18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wajong gehouden de Wajong-uitkering van appellante in te trekken. Op grond van artikel 3:56 van de wet Wajong was het Uwv vervolgens verplicht om de uitkering die als gevolg van de intrekking onverschuldigd is verstrekt terug te vorderen. Anders dan appellante stelt, is in dit geval van een discretionaire bevoegdheid geen sprake.
4.6.
Appellante heeft aangevoerd dat er dringende redenen zijn om van de terugvordering af te zien, als bedoeld in artikel 3:56, zesde lid, van de Wajong. Dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien kunnen zich voordoen als door de terugvordering onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen voor de betrokkene optreden. Er moet dan wel iets heel bijzonders en uitzonderlijks aan de orde zijn wil een afwijking van de hoofdregel, dat wat onverschuldigd is betaald wordt teruggevorderd, gerechtvaardigd zijn. Appellante heeft dat in dit geval niet aannemelijk gemaakt.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2019.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) H. Achtot
IvR