ECLI:NL:CRVB:2019:2845

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2019
Publicatiedatum
29 augustus 2019
Zaaknummer
17/4891 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-vervolguitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en geschiktheid van functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de eerdere uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die als productiemedewerker werkzaam was, had zich in 2006 ziek gemeld met duizeligheidsklachten en evenwichtsstoornissen. Hij ontving een WGA-uitkering die in 2011 werd voortgezet als een WGA-loonaanvullingsuitkering. In 2015 verzocht de belanghebbende om een herbeoordeling, wat leidde tot de beëindiging van de WGA-vervolguitkering per 9 september 2015, omdat de appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv voldoende zorgvuldig onderzoek had verricht en dat de medische beperkingen adequaat waren vastgesteld. De appellant herhaalde in hoger beroep zijn standpunten over de ongeschiktheid van de geselecteerde functies en de onvoldoende meeweging van zijn evenwichtsstoornissen. De Centrale Raad van Beroep onderschreef echter de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen medische redenen waren voor het aannemen van meer beperkingen dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) was vastgesteld. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken en oordeelde dat de appellant in staat was de geselecteerde functies te vervullen, ondanks zijn klachten.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de noodzaak voor appellanten om nieuwe argumenten of medische onderbouwing aan te dragen in hoger beroep. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

17.4891 WIA

Datum uitspraak: 28 augustus 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de tussenuitspraak van 23 november 2016, 16/2074-T (aangevallen tussenuitspraak) en de uitspraak van 26 juni 2017, 16/2074 (aangevallen uitspraak) van de rechtbank Midden-Nederland
Partijen:
[appellant] te [woonplaats 1] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[belanghebbende] te [woonplaats 2] (belanghebbende)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F.W. Verweij, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op verzoek van mr. J.B.E. Paashuis is belanghebbende als zodanig aangemerkt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Verweij. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Bolier. Belanghebbende is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als productiemedewerker voor 43,53 uur per week bij belanghebbende. Hij heeft zich op 21 november 2006 ziek gemeld met duizeligheidsklachten en evenwichtsstoornissen. Met ingang van 18 november 2008 heeft het Uwv hem een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De WIA-uitkering is per 18 februari 2011 voortgezet als een WGA-loonaanvullingsuitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd is gebleven.
1.2.
Op 26 maart 2015 heeft belanghebbende verzocht om een herbeoordeling. In verband met deze melding heeft verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Het Uwv heeft bij besluit van 8 juli 2015 de WGA-vervolguitkering van appellant met ingang van 9 september 2015 beëindigd, omdat hij met ingang van 7 juli 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Op verzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft psychiater D. Lam op 2 december 2015 een psychiatrische expertise verricht en heeft klinisch neuropsycholoog J.F.M. de Jonge op 9 december 2015 een neuropsychologisch onderzoek verricht. Hiervan is op 25 januari 2016 rapport uitgebracht. Mede op basis van dit expertiserapport heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door de verzekeringsarts vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast door aanvullende beperkingen aan te nemen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren. Op basis van de aangepaste FML van 12 februari 2016 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nieuwe functies geselecteerd. Bij beslissing op bezwaar van 4 april 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 8 juli 2015 herroepen, omdat nieuwe functies zijn geselecteerd en een nieuwe uitlooptermijn is gehanteerd. De mate van arbeidsongeschiktheid is echter onveranderd vastgesteld op minder dan 35%. De uitkering wordt nu beëindigd per 15 mei 2016.
2.1.
Bij de aangevallen tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat aan het bestreden besluit een voldoende zorgvuldig en volledig verzekeringsgeneeskundig onderzoek ten grondslag ligt. De rechtbank heeft wat de evenwichtsklachten betreft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de al aangenomen beperking voor werk met een verhoogd persoonlijk risico in dit opzicht adequaat heeft geacht. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op grond van medische informatie van revalidatiearts W. Hokken voor de duizeligheid aanvullende beperkingen opgenomen in het persoonlijk functioneren. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien om het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in twijfel te trekken. De rechtbank heeft over de geschiktheid van de geselecteerde functies samengevat overwogen dat met het arbeidskundige rapport van
11 maart 2016, gelezen in samenhang met de verzekeringsgeneeskundige rapporten en de voorliggende gegevens uit het CBBS en uitgaande van de juistheid van de FML van
12 februari 2016, voldoende is gemotiveerd dat alle functies in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van appellant met betrekking tot werken in een arbeidsomgeving met drukte en lawaai, werken zonder veelvuldige deadlines en productiepieken, het aangewezen zijn op een voorspelbare werksituatie en met betrekking tot de aangenomen beperking op het item ‘samenwerken’. Daarnaast heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in een aanvullende rapportage van 8 augustus 2016 op verzoek van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat appellant geschikt is voor de functie productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie wat dit item betreft. Het bestreden besluit is evenwel in zoverre niet voorzien van een deugdelijke arbeidskundige grondslag dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd dat appellant de functie productiemedewerker papier kan vervullen ondanks zijn beperking op het item ‘werken met gevaarlijke machines’ in de FML.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het geconstateerde gebrek in de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit is hersteld bij de nadere motivering van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 3 januari 2017. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand dienen te blijven.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat zijn evenwichtsstoornissen onvoldoende zijn meegewogen op de items staan, zien en horen van de FML. Appellant heeft gesteld dat de rechtbank het Uwv ten onrechte heeft gevolgd in de conclusie dat de evenwichtsstoornissen zijn verholpen, dit terwijl de medische stukken dit weerspreken. Naar de mening van appellant blijkt uit het dossier dat sprake is van evenwichtsproblematiek waarvoor verdere behandeling door een KNO-arts niet mogelijk is. Het feit dat zijn huisarts en de KNO-arts vaststellen dat sprake zou zijn van verbetering kan niet tot de conclusie leiden dat de klachten niet meer bestaan. Appellant heeft in hoger beroep zijn bij de rechtbank ingenomen standpunten over de ongeschiktheid van de geselecteerde functies herhaald.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De door appellant in hoger beroep aangevoerde gronden vormen in essentie een herhaling van de in beroep aangevoerde gronden. Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat sprake is geweest van zorgvuldig medisch onderzoek door de verzekeringsartsen. Eveneens is met juistheid overwogen dat door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op inzichtelijke wijze en overtuigend is gemotiveerd dat er geen medische redenen zijn voor het aannemen van meer beperkingen dan aangenomen in de FML van 12 februari 2016. De overwegingen van de rechtbank op dit punt worden volledig onderschreven. Daarbij wordt nog overwogen dat door het Uwv, en in zijn navolging door de rechtbank, wordt onderkend dat appellant beperkingen heeft, ook als gevolg van evenwichtsklachten. Er is echter geen aanleiding om te veronderstellen dat appellant meer beperkingen ondervindt dan door het Uwv is aangenomen. Nu appellant in hoger beroep geen nieuwe argumenten heeft ingebracht en ook geen nadere medische onderbouwing heeft ingediend voor zijn standpunt, slaagt het hoger beroep in zoverre niet.
4.2.
Ook ten aanzien van de geschiktheid van de geselecteerde functies worden de overwegingen van de rechtbank volledig onderschreven. De rechtbank heeft aan de hand van de door appellant geplaatste kanttekeningen per functie besproken op grond waarvan is geoordeeld dat de functiebelasting valt binnen de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde belastbaarheid. De ter zitting herhaalde stelling dat de voorgehouden functie van papierwarenmaker niet geschikt is omdat het verhelpen van storingen of onderhoud niet door appellant op veilige wijze kan geschieden, wordt niet gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 3 januari 2017 specifiek op dit punt gereageerd en in wat appellant heeft aangevoerd is geen aanleiding gelegen de conclusies in dit rapport niet te volgen. Ook wat overigens door appellant ter zake is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat appellant niet in staat is de voorgehouden functies te vervullen. De door appellant gestelde arbeidskundige gronden houden in wezen vooral de stelling in dat er meer medische beperkingen zijn dan door het Uwv is aangenomen. Verwezen wordt in dat verband naar overweging 4.1.
4.3.
Gelet op de overwegingen in 4.1 en 4.2 slaagt het hoger beroep niet.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen tussenuitspraak en de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2019.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) M. Graveland
IvR