ECLI:NL:CRVB:2019:2811
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking bijstandsverlening en opgelegde boete wegens schending inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die bijstand ontving, had zijn vertrek van het opgegeven uitkeringsadres niet gemeld, wat leidde tot de intrekking van zijn bijstandsverlening en de oplegging van een boete. De rechtbank had eerder de beroepen van de appellant tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam ongegrond verklaard. De Centrale Raad bevestigt deze uitspraken en oordeelt dat de appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van zijn vertrek. De Raad stelt vast dat de huurovereenkomst van de woning van de appellant op 9 januari 2015 is ontbonden en dat hij niet langer op het opgegeven adres verbleef. De appellant heeft geen duidelijkheid gegeven over zijn woon- en verblijfsituatie, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De opgelegde boete van € 539,90 wordt als evenredig beschouwd, en de aanvragen om bijstand zijn terecht afgewezen. De Raad wijst erop dat de bewijslast voor bijstandbehoevendheid bij de aanvrager ligt, en dat ook iemand die dak- of thuisloos is, controleerbare gegevens moet verstrekken over zijn verblijfplaats. De verklaring van een derde, S. Wong Chung, biedt onvoldoende duidelijkheid over de feitelijke woon- en verblijfplaats van de appellant. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.