ECLI:NL:CRVB:2019:2801

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 augustus 2019
Publicatiedatum
22 augustus 2019
Zaaknummer
16/4638 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op kinderbijslag en de terugwerkende kracht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) om kinderbijslag toe te kennen aan appellant. De Svb had eerder besloten dat appellant geen recht had op kinderbijslag voor zijn kind, omdat hij niet voldeed aan de onderhoudseis. Appellant had bezwaar gemaakt, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. In een later besluit heeft de Svb opnieuw vastgesteld dat appellant geen recht had op kinderbijslag voor de periode van het vierde kwartaal van 2011 tot en met het vierde kwartaal van 2012. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat er sprake was van een bijzonder geval, maar de Raad oordeelde dat dit niet het geval was. De Raad bevestigde dat de maximale terugwerkende kracht voor de toekenning van kinderbijslag één jaar is, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering rechtvaardigen. De Raad concludeerde dat appellant niet had aangetoond dat hij door een niet aan hem toe te rekenen oorzaak niet in staat was om tijdig een aanvraag in te dienen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

16.4638 AKW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 24 mei 2016, 15/7631 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 9 augustus 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.R. Klaver, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2019. Appellant en mr. Klaver zijn met voorafgaand bericht niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.F.L.B. Metz.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 10 juli 2013 heeft de Svb appellant laten weten dat hij vanaf het vierde kwartaal van 2011 geen recht heeft op kinderbijslag voor [X.], die woonachtig is bij de andere ouder. Appellant voldeed niet aan de onderhoudseis. Het bezwaar hiertegen is niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Het bezwaar is tevens opgevat als een verzoek om herziening van het besluit van 10 juli 2013. Bij besluit van
25 oktober 2013 heeft de Svb appellant medegedeeld dat hij geen recht heeft op kinderbijslag tot het derde kwartaal van 2012. Per besluit van gelijke datum is appellant gemeld dat hij tevens geen recht heeft op kinderbijslag vanaf het derde kwartaal van 2012 tot en met het tweede kwartaal van 2013. Met een brief van 27 juli 2015 heeft mr. Klaver namens appellant de Svb verzocht om alsnog over de periode van het vierde kwartaal van 2011 tot en met het vierde kwartaal van 2012 kinderbijslag toe te kennen.
1.2.
Met het besluit van 3 augustus 2015 heeft de Svb appellant medegedeeld dat hij over de periode van het vierde kwartaal van 2011 tot en met het vierde kwartaal van 2012 geen recht heeft op kinderbijslag. Het bezwaar hiertegen is bij besluit van 23 oktober 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij is vermeld dat de maximale terugwerkende kracht voor de toekenning van het recht op kinderbijslag één jaar is, tenzij sprake is van een bijzonder geval en van hardheid. In een dergelijk geval is de maximale terugwerkende kracht vijf jaar. Bij appellant is niet gebleken van een bijzonder geval, zodat geen aanleiding bestaat het recht vast te stellen voor een periode gelegen meer dan één jaar voor de aanvraag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat sprake is van een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht. Appellant is gehouden hierbij nieuwe feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Hierin is appellant niet geslaagd.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat sprake is van een bijzonder geval. Hij heeft financiële stukken ingezonden en stelt dat is voldaan aan alle vereisten om voor kinderbijslag in aanmerking te komen. De Svb heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij uitspraak van 20 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4872) heeft – ook – de Raad zijn rechtspraak over de toetsing door de bestuursrechter van besluiten op een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit gewijzigd. In het voorliggende geval leidt dit tot het volgende.
4.2.
De Svb heeft de aanvraag van 27 juli 2015 van appellant na een inhoudelijke beoordeling afgewezen en die afwijzing bij het bestreden besluit gehandhaafd. Gelet hierop zal de Raad, anders dan de rechtbank, de afwijzing toetsen aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden als ware dit het eerste besluit over die aanvraag.
4.3.
Op grond van het destijds geldende artikel 14, derde lid, van de AKW kan het recht op kinderbijslag niet vroeger ingaan dan een jaar voorafgaand aan de eerste dag van het kalenderkwartaal waarin de aanvraag om kinderbijslag werd ingediend. De Svb is bevoegd hiervan in bijzondere gevallen af te wijken.
4.4.
Als sprake is van een bijzonder geval, waarin het voorts van hardheid zou getuigen om te volstaan met een terugwerkende kracht van één jaar, verleent de Svb op grond van artikel 14, derde lid, van de AKW terugwerkende kracht van maximaal vijf jaar, gerekend vanaf het moment van de aanvraag (Beleidsregels Svb, SB 1070 tot en met 1073). Dit beleid wordt volgens vaste rechtspraak in zijn algemeenheid rechtens aanvaardbaar geacht. Er is onder meer sprake van een bijzonder geval indien een belanghebbende door een niet aan hem toe te rekenen oorzaak niet in staat was tijdig een aanvraag in te dienen of te laten indienen of indien de belanghebbende onbekend was met zijn mogelijke recht op uitkering en deze onbekendheid verschoonbaar was.
4.5.
Het feit dat appellant stukken heeft ingebracht en stelt aan de eisen voor het recht op kinderbijslag te voldoen, is niet aan de merken als een bijzondere omstandigheid. Niet is gebleken dat appellant door een hem niet toe te rekenen oorzaak niet in staat was tijdig een aanvraag in te dienen of te laten indienen die was voorzien van toereikende stukken met betrekking tot de door hem geleverde onderhoudsbijdragen.
4.6.
Nu geen sprake is van een bijzonder geval in de zin van artikel 14, derde lid, van de AKW was de Svb niet bevoegd om over de verzochte periode alsnog kinderbijslag aan appellant toe te kennen. De afwijzing van de aanvraag van 27 juli 2015 kan dan ook naar het thans geldende toetsingskader in rechte stand houden. De aangevallen uitspraak wordt, met verbetering van gronden, bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van
J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2019.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) J. Smolders
ew