ECLI:NL:CRVB:2019:28

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 januari 2019
Publicatiedatum
8 januari 2019
Zaaknummer
17/1663 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekken en terugvorderen van bijstand wegens niet-gemelde verkoopactiviteiten via Marktplaats

Op 8 januari 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft appellanten die sinds 1 maart 2011 bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Na een onderzoek door de Intergemeentelijke Sociale Dienst Optimisd, waaruit bleek dat appellanten inkomsten genereerden uit verkoopactiviteiten op Marktplaats, heeft het college van burgemeester en wethouders van Meijerijstad besloten om de bijstand van appellanten in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen. Dit besluit was gebaseerd op de bevindingen dat appellanten in de periode van 2014 tot en met 2014 ongeveer 550 advertenties op Marktplaats hadden geplaatst, wat niet als incidentele verkoop van privé-goederen kon worden aangemerkt.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellanten tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep voerden appellanten aan dat zij de inlichtingenverplichting niet hadden geschonden, omdat het om incidentele verkopen ging. De Raad oordeelde echter dat de frequentie en aard van de verkopen niet als incidenteel konden worden gekwalificeerd. De Raad bevestigde dat het college terecht had geconcludeerd dat appellanten hun inlichtingenverplichting hadden geschonden, wat een rechtsgrond oplevert voor de intrekking van de bijstand. De Raad oordeelde dat appellanten niet hadden aangetoond dat zij recht hadden op bijstand indien zij wel aan hun verplichtingen hadden voldaan. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

17.1663 WWB

Datum uitspraak: 8 januari 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
30 januari 2017, 16/1479 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Meijerijstad (college)
PROCESVERLOOP
Als gevolg van een gemeenschappelijke regeling zijn - voor zover hier van belang - de bevoegdheden van het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Optimisd (dagelijks bestuur) met ingang van 1 januari 2017 overgedragen aan het college. In deze uitspraak wordt onder het college tevens verstaan het dagelijks bestuur.
Namens appellanten heeft mr. M.A.M. Kools, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2018. Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door mr. C.A.J.M. de Wit, advocaat. Als tolk is verschenen I. Zeedijk. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen sinds 1 maart 2011 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Consulenten van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Optimisd hebben een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellanten verstrekte bijstand. In dat kader hebben appellanten op verzoek afschriften van hun bank- en spaarrekeningen overgelegd en is informatie bij Marktplaats.nl (Marktplaats) opgevraagd. Op 25 november 2014 heeft een gesprek met appellanten plaatsgevonden. Uit de overgelegde bankafschriften en uit informatie van Marktplaats is gebleken dat appellanten inkomsten hebben uit verkopen via Marktplaats. Het gaat hierbij om de verkoop van onder andere hondenpups, kleding, auto's,
auto-onderdelen, televisies en randapparatuur, fietsen en brommers. De onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in een rapport van 19 december 2014.
1.3.
De onderzoeksresultaten zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van 19 december 2014 de bijstand van appellanten per 1 november 2014 in te trekken. Tevens heeft het college de bijstand ingetrokken over de maanden oktober tot en met december 2009, februari en mei tot en met september 2010, maart tot en met september 2011, maart tot en met juni, september, november en december 2012, het gehele jaar 2013 en over januari tot en met oktober 2014. Bij besluit van 4 maart 2015 heeft het college de gemaakte kosten van bijstand over die maanden tot een bedrag van € 64.356,41 van appellanten teruggevorderd.
1.4.
Bij besluit van 22 april 2016 (bestreden besluit), voor zover hier van belang, heeft het college het bezwaar tegen de besluiten van 19 december 2014 en 4 maart 2015 gegrond verklaard in die zin dat de intrekking en terugvordering over de maanden mei, juni en juli 2010 komen te vervallen. Het college heeft de terugvordering vastgesteld op een bedrag van € 61.096,61. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat uit informatie van Marktplaats is gebleken dat appellanten in de resterende maanden ongeveer 550 advertenties op Marktplaats hebben geplaatst. Voorts is uit de bankafschriften gebleken dat in de periode van februari 2013 tot en met juli 2014 in totaal € 7.335,75 is gestort en bijgeschreven op de bankrekening van appellanten. Gelet op de omvang en de regelmaat van de geplaatste advertenties op Marktplaats is geen sprake van incidentele verkopen van
privé-goederen waarvan geen mededeling hoeft te worden gedaan aan het college. Aangenomen moet worden dat appellanten met deze verkopen inkomsten hebben ontvangen. Door deze verkoop en inkomsten niet bij het college te melden, hebben appellanten de op hen rustende inlichtingenverplichting geschonden. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat, indien zij destijds wel aan de inlichtingenverplichting hadden voldaan, zij over de betreffende periodes recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zouden hebben gehad. Door het ontbreken van een deugdelijke administratie kan de hoogte van de inkomsten uit de verkopen niet worden vastgesteld. Gelet daarop kan over de betreffende periodes het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit, voor zover hier van belang, ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover daarbij het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is verklaard.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het besluit tot intrekking en terugvordering van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 15 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW5987) is het voor ontvangers van bijstand niet verboden om goederen via internet te verkopen, mits daarvan en van de daaruit verkregen verdiensten tijdig melding wordt gemaakt aan het bijstandverlenend orgaan. De opbrengst van incidentele verkoop van privé-goederen, al dan niet via internet, wordt in het algemeen niet als inkomen aangemerkt, zodat daarvan in beginsel geen mededeling behoeft te worden gedaan.
4.3.
De conclusie in het bestreden besluit dat appellanten goederen hebben verkocht via Marktplaats berust op de van Marktplaats verkregen gegevens. Appellanten hebben niet betwist dat de gegevens bij Marktplaats zijn opgevraagd door een preventiemedewerker die in dienst was van het college. De beroepsgrond dat het onderzoek onrechtmatig was omdat deze is uitgevoerd door twee zelfstandig ondernemers, behoeft daarom geen bespreking.
4.4.
Appellanten hebben aangevoerd dat zij de op hen rustende inlichtingenverplichting niet hebben geschonden. Het ging om incidentele verkoop van privé-goederen, zodat zij daarvan geen mededeling aan het college behoefden te doen.
4.4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de onderzoeksgegevens blijkt dat appellanten in de betreffende periodes in totaal ongeveer 550 advertenties op Marktplaats hebben geplaatst. Appellanten hebben dit aantal niet betwist, maar hebben terecht opgemerkt dat zij bepaalde goederen en puppy’s meermaals achter elkaar hebben aangeboden, omdat deze niet verkocht waren. Zelfs als deze dubbeltellingen zouden worden weggelaten, is het aantal en de frequentie van de advertenties echter zodanig dat, mede gelet op de aard van de aangeboden goederen, geen sprake is van incidentele verkoop van privé-goederen.
4.5.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
4.5.1.
Appellanten zijn hierin niet geslaagd. Appellanten hebben op de uitdraai van hun advertenties op Marktplaats met pen opmerkingen gemaakt zoals “niet verkocht” of “gratis” en foto’s van meerdere goederen overgelegd, waarnaar zij in de opmerkingen verwijzen. Deze opmerkingen zijn echter niet verifieerbaar, zodat appellanten de omvang van de verkopen en de inkomsten daaruit via Marktplaats reeds daarom niet aannemelijk hebben gemaakt.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd voor zover aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen als voorzitter en M. Hillen en J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2019.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) J. Tuit
rh