ECLI:NL:CRVB:2019:2794

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 augustus 2019
Publicatiedatum
22 augustus 2019
Zaaknummer
15/8415 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering wegens onvoldoende medische onderbouwing en niet meewerken aan deskundigenonderzoek

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1991, op 22 april 2014 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2010). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag op 30 juni 2014 afgewezen, omdat appellante in staat werd geacht meer dan 75% van het minimumloon te verdienen. Het bezwaar van appellante tegen deze afwijzing werd op 18 maart 2015 ongegrond verklaard. De rechtbank Midden-Nederland heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de medische grondslag van het besluit zorgvuldig tot stand was gekomen.

In hoger beroep heeft appellante de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 mei 2014 betwist, met de stelling dat onvoldoende rekening is gehouden met haar slaapproblemen en het Free Running Rythm Disorder. Appellante heeft de oproep voor een deskundigenonderzoek afgezegd, omdat zij zich niet in staat achtte om te reizen. De Raad heeft vervolgens een deskundige benoemd, maar appellante heeft geen medische verklaring overgelegd die haar afwezigheid kon rechtvaardigen.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat er geen medische grond is om andere beperkingen aan te nemen dan die in de FML zijn vastgesteld. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak bevestigt. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15.8415 WWAJ

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
6 november 2015, 15/1606 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 22 augustus 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.J.H. Ruijters, advocaat, hoger beroep ingesteld en medische informatie ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, met daarbij gevoegd een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. S. Booij. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.G. Lindeman.
Het onderzoek is heropend na de zitting. De Raad heeft prof. dr. D.A.A. Pevernagie, longarts‑somnoloog, als deskundige benoemd.
De deskundige heeft appellante opgeroepen voor een onderzoek op 7 mei 2019. Appellante heeft op 23 april 2019 te kennen gegeven wegens haar medische gesteldheid aan deze oproep geen gehoor te kunnen geven.
De meervoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft vervolgens plaatsgevonden op 11 juli 2019. Voor appellante is mr. Booij verschenen . Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. Op 22 april 2014 heeft appellante, geboren in 1991, een aanvraag op grond van de Wet
arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2010) ingediend. Bij besluit van 30 juni 2014 heeft het Uwv deze aanvraag afgewezen op de grond dat appellante in staat is meer dan 75% van het minimumloon te verdienen. Bij besluit van 18 maart 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 30 juni 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en heeft daartoe overwogen dat de medische grondslag van het bestreden besluit op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. De klachten van appellante en de daaruit voortvloeiende beperkingen voor arbeid zijn door de verzekeringsartsen van het Uwv onderkend en daarmee is rekening gehouden bij het vaststellen van de beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 mei 2014. De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat de klachten onvoldoende of onjuist zijn beoordeeld. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit op een deugdelijke arbeidskundige grondslag berust. Afdoende is toegelicht dat de geselecteerde functies gelet op de beperkingen van appellante passend zijn.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep de juistheid van de FML van 26 mei 2014 betwist. Zij heeft gewezen op haar slaapproblemen en verstoord slaapritme en stelt dat onvoldoende rekening is gehouden met deze klachten. Uit de ingezonden gegevens van de neuroloog en een neuroloog,somnoloog blijkt dat inmiddels is vastgesteld dat appellante lijdt aan het Free Running Rythm Disorder. Dit houdt in dat sprake is van een ernstige verstoring van de circadiane klok. Gelet hierop acht zij zich niet in staat om 30 uur per week te werken en ook op andere onderdelen van de FML acht appellante zich meer beperkt.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter beoordeling van de vraag of appellante met ingang van 28 augustus 2014 aanspraak maakt op een Wajong-uitkering heeft de Raad aanleiding gezien een deskundige te benoemen om zich te laten adviseren over de medische toestand van appellante. Appellante heeft de oproep van de deskundige voor een (slaap)onderzoek afgezegd. Appellante acht zich niet in staat om naar [A.] te reizen om bij de deskundige te verschijnen. Zij heeft geen energie, is extreem moe en slaapt steeds slechter.
4.2.1.
Ingevolge artikel 8:47, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de bestuursrechter een deskundige benoemen voor het instellen van een onderzoek.
4.2.2.
Artikel 8:30 van de Awb bepaalt dat partijen verplicht zijn mee te werken aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8:47, eerste lid, van de Awb. Partijen worden hierop gewezen, alsmede op artikel 8:31 van de Awb, wat is gebeurd bij brief van 26 april 2019 aan appellante.
4.2.3.
Artikel 8:31 van de Awb bepaalt, voor zover hier van belang, dat indien een partij niet voldoet aan de verplichting om mee te werken aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8:47, eerste lid, van de Awb, de bestuursrechter daaruit de gevolgtrekkingen kan maken die hem geraden voorkomen.
4.3.
Nu appellante geen verklaring van een arts heeft ingediend waaruit kan worden opgemaakt dat zij om medische redenen niet in staat was gehoor te geven aan de oproep van de deskundige, zijn er geen aanknopingspunten om appellante het niet geven van bedoelde medewerking niet aan te rekenen. Gelet op artikel 8:31 van de Awb ziet de Raad aanleiding daaruit de gevolgtrekkingen te maken die hem geraden voorkomen. Dit betekent in dit geval dat de twijfel, die de Raad aanleiding heeft gegeven in hoger beroep een deskundige te benoemen voor het instellen van een onderzoek, niet ten voordele van appellante wordt uitgelegd en dat de Raad in dit geding zijn beoordeling uitsluitend zal baseren op de nu in het dossier aanwezige medische gegevens.
4.4.1.
In hoger beroep heeft de discussie tussen partijen zich toegespitst op de vraag of bij het vastleggen van de belastbaarheid voldoende rekening is gehouden met de vermoeidheidsklachten van appellante.
4.4.2.
De verzekeringsarts heeft appellante op 23 mei 2014 op het spreekuur gezien. Deze arts heeft vastgesteld dat bij appellante op en voor de 17-jarige leeftijd sprake is van een beperkte belastbaarheid als gevolg van ziekte en/of gebrek. Er is sprake van ernstige en chronische vermoeidheid. Daarom is appellante aangewezen geacht op fysiek licht werk voor maximaal 30 uur per week. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de door appellante in bezwaar overgelegde informatie van dr. J. Vernooij, internist, van 25 februari 2014 en van A.M. de Jong, psycholoog, van 5 augustus 2014 bij de heroverweging betrokken. Aangezien sprake is van een scala aan klachten waarvan de omvang niet goed te objectiveren is en de verzekeringsarts rekening heeft gehouden met de vermoeidheidsklachten door forse beperkingen te stellen, zag de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding om af te wijken van de vastgestelde belastbaarheid.
4.4.3.
Uit de in hoger beroep door appellante ingediende medische stukken komt naar voren dat de waarschijnlijkheidsdiagnose is bijgesteld tot een variant binnen de categorie circadiane slaapstoornissen, namelijk Free Running Rythm Disorder. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze informatie in een rapport van 6 april 2015 uitvoerig besproken en gemotiveerd te kennen gegeven dat in de ingezonden gegevens alleen het polysomnografisch onderzoek als objectief medische informatie kan worden gezien. Nu dit onderzoek geen grote afwijking liet zien van een normale slaap, ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen medische grond om andere beperkingen aan te nemen. Nu geen andere gegevens zijn bekend geworden die aanknopingspunten bieden voor een andersluidend oordeel volstaat dit gemotiveerde standpunt.
4.5.
De overwegingen in 4.1 tot en met 4.4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2019.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) W.M. Swinkels

VC