ECLI:NL:CRVB:2019:2784

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 augustus 2019
Publicatiedatum
22 augustus 2019
Zaaknummer
17/6310 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag WAO-uitkering wegens onvoldoende informatie

Op 22 augustus 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant, die in hoger beroep ging tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn aanvraag voor een WAO-uitkering buiten behandeling te stellen. De aanvraag was ingediend op 24 augustus 2016, maar het Uwv had vastgesteld dat er geen verzekeringstijdvakken bekend waren in de verzekeringsadministratie van appellant. Ondanks meerdere verzoeken om aanvullende informatie, heeft appellant niet tijdig de gevraagde gegevens aangeleverd. Het Uwv heeft appellant in de gelegenheid gesteld om zijn aanvraag aan te vullen, maar de informatie die hij heeft verstrekt, werd als onvoldoende beoordeeld.

De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, omdat de benodigde informatie voor de beoordeling van de aanvraag ontbrak. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat hij ziek is en geen inkomsten of uitkering heeft. Het Uwv heeft de bevestiging van de eerdere uitspraak bepleit. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank volledig onderschreven en vastgesteld dat het Uwv bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad concludeerde dat appellant meerdere keren de kans had gekregen om de benodigde gegevens aan te leveren, maar hieraan niet had voldaan. Daarom werd het hoger beroep afgewezen en de eerdere uitspraak bevestigd.

Uitspraak

17.6310 WAO

Datum uitspraak: 22 augustus 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam
van 13 juli 2017, 17/1839 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Marokko) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2019. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft op 24 augustus 2016 een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ingediend. Het Uwv heeft in reactie op deze aanvraag bij brief van 30 augustus 2016 meegedeeld dat op basis van de beschikbare informatie geen WAO-uitkering kan worden toegekend, omdat uit onderzoek naar de verzekeringsplicht van appellant is gebleken dat in de verzekeringsadministratie in de afgelopen vijf jaar geen verzekeringstijdvakken bekend zijn. Appellant is door het Uwv in de gelegenheid gesteld om aanvullende informatie toe te sturen.
1.2.
Appellant heeft vervolgens een aantal gegevens toegestuurd, te weten een verklaring van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 25 juni 1990 dat de Wet arbeid buitenlandse werknemers niet op hem van toepassing is, een kopie van zijn paspoort en identiteitskaart, een verzekeringsbewijs van het ziekenfonds dat geldig is tot 23 maart 1994, een kopie van een verblijfsvergunning van 24 mei 1991, een stuk van een ziekenhuis in Marokko van 27 september 2011 en bijsluiters van medicijnen. Daarop heeft het Uwv bij brief van 7 oktober 2016 aan appellant te kennen gegeven dat deze informatie onvoldoende is om de verzekering in Nederland aan te tonen. Het Uwv heeft appellant tot 7 november 2016 de gelegenheid gegeven om zijn aanvraag aan te vullen, en meegedeeld dat, indien appellant niet of onvoldoende reageert vóór 7 november, de aanvraag zal worden afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 8 december 2016 heeft het Uwv de aanvraag van appellant buiten behandeling gesteld, omdat de gevraagde gegevens niet binnen de gestelde termijn zijn ontvangen. Nadat appellant bezwaar heeft gemaakt tegen dit besluit, heeft het Uwv hem bij brief van 18 januari 2017 tot 15 februari 2017 in de gelegenheid gesteld de gevraagde gegevens alsnog op te sturen. Het bezwaar van appellant is bij besluit van 27 februari 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Het Uwv heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het dossier onvoldoende informatie bevat om tot een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag over te gaan en dat niet is gebleken dat er bijzondere omstandigheden waren waardoor appellant niet in de gelegenheid was om tijdig de benodigde gegevens toe te sturen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de door het Uwv verzochte informatie noodzakelijk is om op de aanvraag om een WAO-uitkering van appellant te kunnen beslissen. Appellant is op 30 augustus 2016, 7 oktober 2016 en 18 januari 2017 in de gelegenheid gesteld om zijn aanvraag aan te vullen. Appellant heeft de verzochte gegevens niet binnen de door het Uwv gestelde – redelijk te achten – termijn ingediend. Het Uwv was naar het oordeel van de rechtbank bevoegd om de aanvraag van appellant met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling te stellen. De rechtbank heeft verder geen redenen aanwezig geacht waarom het Uwv in dit geval niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft mogen maken.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat hij het niet eens is met het besluit van het Uwv. Hij is ziek en kan geen werkzaamheden verrichten. Hij heeft geen inkomsten en geen uitkering.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef, onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid, worden volledig onderschreven. In hoger beroep heeft appellant zijn beroepsgronden in essentie herhaald. Uit de stukken blijkt dat appellant verschillende keren in de gelegenheid is gesteld om de benodigde gegevens in te brengen en dat hij hieraan niet heeft voldaan. Het Uwv was dan ook bevoegd de aanvraag van appellant met toepassing van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling te laten. Het oordeel van de rechtbank dat niet gebleken is van redenen waarom het Uwv in dit geval in redelijkheid niet van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken is juist.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
4.4.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van M.A.E. Lageweg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2019.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) M.A.E. Lageweg
IvR