In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over de schadevergoeding die appellante, een vrouw die in Amsterdam woont, heeft geëist van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De zaak betreft een verzoek om een maatwerkvoorziening opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), dat door het college op 23 februari 2016 werd afgewezen. Appellante heeft bezwaar gemaakt, wat leidde tot een gegrondverklaring van het bezwaar door het college op 11 mei 2016, maar het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. Appellante heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde en het verzoek om schadevergoeding afwees. De rechtbank oordeelde dat appellante gebruik had kunnen maken van de nachtopvang, waardoor zij de kosten voor ho(s)telovernachtingen had kunnen voorkomen.
Appellante ging in hoger beroep en voerde aan dat zij niet redelijkerwijs kon worden verlangd om gebruik te maken van de nachtopvang, omdat zij daar niet in aanmerking voor kwam. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad oordeelde dat appellante wel degelijk schadebeperkend had gehandeld en dat het college aansprakelijk was voor de door appellante geleden schade, bestaande uit de kosten van ho(s)telovernachtingen van 1 april 2016 tot 11 mei 2016. De Raad heeft het college veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 1.194,81 en heeft ook de proceskosten van appellante vergoed tot een totaalbedrag van € 1.536,-. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor zover deze was aangevochten.