ECLI:NL:CRVB:2019:2767

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 augustus 2019
Publicatiedatum
21 augustus 2019
Zaaknummer
17/7388 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking WIA-uitkering en de zorgvuldigheid van medisch onderzoek door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellante, die eerder een WIA-uitkering ontving, had deze uitkering aangevraagd na zich ziek te hebben gemeld met rug- en beenklachten, later aangevuld met psychische klachten. De uitkering was in 2016 beëindigd omdat het Uwv oordeelde dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd en dat haar klachten niet goed waren meegewogen.

De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts. In hoger beroep herhaalde appellante haar bezwaren, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld. De Raad bevestigde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde.

De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken. De uitspraak werd gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van griffier M. Graveland.

Uitspraak

17.7388 WIA

Datum uitspraak: 21 augustus 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
25 oktober 2017, 17/3659 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. Ü. Arslan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 juli 2019. Appellante, noch haar gemachtigde is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W. de Rooy-Bal.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als leidster champignonplukkerij voor 40 uur per week. Na het einde van het dienstverband is zij in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Op 13 augustus 2004 heeft appellante zich ziek gemeld met rug- en beenklachten. Later kwamen daar psychische klachten bij. Appellante heeft een uitkering aangevraagd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(Wet WIA). Deze aanvraag is per 9 december 2006 afgewezen. Bij besluit van 13 juni 2007 is het bezwaar tegen de afwijzing ongegrond verklaard. Het beroep tegen het besluit van
13 juni 2007 is gegrond verklaard en het Uwv is opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Het Uwv heeft een deskundige benoemd en deze deskundige heeft zich op het standpunt gesteld dat appellante op 9 december 2006 geen benutbare mogelijkheden had. Bij de nieuwe beslissing op bezwaar van 25 juni 2009 heeft het Uwv het bezwaar gegrond verklaard en appellante een WGA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
18 oktober 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 100% van haar maatmaninkomen kan verdienen. Bij besluit van 2 november 2016 heeft het Uwv de
WIA-uitkering per 3 januari 2017 beëindigd, omdat appellante met ingang van 2 november 2016 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 23 mei 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van
16 maart 2017 en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 23 mei 2017 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat door de verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep een zorgvuldig onderzoek is verricht. Zij hebben vastgesteld dat het met de psychische klachten veel beter ging dan bij de eerdere beoordelingen. Appellante kon zich goed redden en zij is op de datum in geding voornamelijk beperkt door rugklachten. De beperkingen door de rugklachten zijn onveranderd overgenomen. Appellante presenteert een grote mate van invaliditeit, maar dit wordt tegengesproken door het dagverhaal. Appellante heeft geen stukken ingediend waaruit blijkt dat zij meer beperkt is. Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank geen reden te twijfelen aan de geschiktheid van de functies.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de FML op geen enkele wijze overeenkomt met de klachten die zij ervaart. Het onderzoek is onzorgvuldig tot stand gekomen. Dat appellante geen stukken heeft ingediend, doet geen afbreuk aan het voorgaande. Het Uwv dient een nieuw onderzoek uit te voeren waarin de klachten van appellante wel worden meegewogen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is de vraag of het Uwv terecht per 3 januari 2017 de WIA-uitkering van appellante heeft ingetrokken omdat appellante met ingang van 2 november 2016 minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
4.2.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv. Voor een andersluidend oordeel in hoger beroep zijn geen aanknopingspunten. De overwegingen van de rechtbank zoals neergelegd in de aangevallen uitspraak worden volledig onderschreven.
4.3.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2019.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) M. Graveland
md