ECLI:NL:CRVB:2019:2765

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 augustus 2019
Publicatiedatum
21 augustus 2019
Zaaknummer
18/3255 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet wonen op opgegeven adres

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de intrekking van bijstand en de terugvordering van een bedrag van € 1.995,87 over de periode van 14 december 2016 tot 7 maart 2017. De appellant had zijn bijstandsuitkering aangevraagd, maar het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer heeft vastgesteld dat hij niet woonde op het door hem opgegeven adres.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant op 7 maart 2017 niet op het opgegeven adres woonde, zoals blijkt uit het beslissing op bezwaar van 13 april 2017, waartegen hij geen beroep heeft ingesteld. Het college heeft met zijn onderzoek aangetoond dat de appellant ook in de periode daarvoor zijn hoofdverblijf niet had op het opgegeven adres. Dit werd onderbouwd door verschillende observaties, waaronder het ontbreken van persoonlijke bezittingen en het feit dat de appellant geen huissleutel had en geen huur betaalde.

De verklaringen van de tijdelijke bewoners van de woning en buurtbewoners ondersteunden de conclusie van het college. De Raad oordeelde dat het onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verklaringen van de appellant en zijn ex-vrouw niet overtuigend genoeg waren om aan te tonen dat hij wel op het opgegeven adres woonde. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

18.3255-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 mei 2018, 17/8352 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer (college)
Datum uitspraak: 13 augustus 2019
Zitting heeft: J.N.A. Bootsma als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: S.H.H. Slaats
Namens appellant is mr. A.G.P. de Boon, advocaat, verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. P.C. van Aller en J.V.A. Greveling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak.
Dit betekent dat de intrekking van bijstand per 14 december 2016 en de terugvordering over de periode van 14 december 2016 tot 7 maart 2017 van € 1.995,87 juist zijn.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Dat appellant op 7 maart 2017 niet woonde op het adres dat hij had opgegeven is komen vast te staan met het beslissing op bezwaar van 13 april 2017, waartegen hij geen beroep heeft ingesteld.
Met zijn onderzoek heeft het college aannemelijk gemaakt dat appellant ook in de periode daarvoor zijn hoofdverblijf niet had op het opgegeven adres, omdat hij daar niet het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven had. Uit het onderzoek blijkt onder andere dat appellant geen huissleutel had, geen huur betaalde, geen eigen plek in huis had en dat de tekening die hij van de eerste verdieping voorafgaand aan het huisbezoek had gemaakt niet klopte. In de woning was geen kleding van appellant en ook geen administratie. [X] (X), die tijdelijk met haar man en kinderen in de woning verbleef, verklaarde in eerste instantie dat appellant daar niet woonde en appellant wist in eerste instantie niet dat zij daar met haar gezin verbleef. Twee buurtbewoners die daar al langer woonden herkenden appellant niet, maar konden wel de huiseigenaar beschrijven.
Dit onderzoek was zorgvuldig en het college had niet ook de huiseigenaar hoeven te horen. De verklaring van de bevriende huiseigenaar die appellant in beroep heeft overgelegd is niet met objectieve controleerbare gegevens onderbouwd en brengt daarom geen verandering in het oordeel. De waarnemingen bij de woning van de ex-vrouw en de zoon van appellant waren niet doorslaggevend voor de besluitvorming. Het was beter geweest als de rechtbank dit in haar uitspraak met zoveel woorden had gezegd, maar dit is geen reden om de uitspraak te vernietigen.
Ook de in hoger beroep nog overgelegde verklaringen van de ex-vrouw van appellant en de man van X kunnen de Raad er niet van overtuigen dat appellant wel op het opgegeven adres woonde. Appellant heeft niet gezegd waar zijn hoofdverblijf dan wel was, zodat niet kon worden vastgesteld of hij recht had op bijstand.
Het hoger beroep slaagt niet.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) S.H.H. Slaats (getekend) J.N.A. Bootsma