ECLI:NL:CRVB:2019:2765
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet wonen op opgegeven adres
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de intrekking van bijstand en de terugvordering van een bedrag van € 1.995,87 over de periode van 14 december 2016 tot 7 maart 2017. De appellant had zijn bijstandsuitkering aangevraagd, maar het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer heeft vastgesteld dat hij niet woonde op het door hem opgegeven adres.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant op 7 maart 2017 niet op het opgegeven adres woonde, zoals blijkt uit het beslissing op bezwaar van 13 april 2017, waartegen hij geen beroep heeft ingesteld. Het college heeft met zijn onderzoek aangetoond dat de appellant ook in de periode daarvoor zijn hoofdverblijf niet had op het opgegeven adres. Dit werd onderbouwd door verschillende observaties, waaronder het ontbreken van persoonlijke bezittingen en het feit dat de appellant geen huissleutel had en geen huur betaalde.
De verklaringen van de tijdelijke bewoners van de woning en buurtbewoners ondersteunden de conclusie van het college. De Raad oordeelde dat het onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verklaringen van de appellant en zijn ex-vrouw niet overtuigend genoeg waren om aan te tonen dat hij wel op het opgegeven adres woonde. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.